Keuze van de installatielocatie
Het apparaat is vervaardigd voor
een horizontale staande positie
buiten. De opstellingslocatie van
het apparaat moet horizontaal,
vlak en stevig zijn. Bovendien moet
het apparaat worden vastgezet
zodat het niet kan kantelen.
Bij de buitenmontage moet u
rekening houden met de volgende
aanwijzingen ter bescherming van
het apparaat tegen weersinvloeden.
Een montage van het apparaat
binnen een gebouw is eveneens
mogelijk. Hier is echter een
circulatie van de noodzakelijk
luchtvolumestroom (zie technische
gegevens) vereist. Elke wijziging aan
de luchtvolumestroom kan leiden tot
storingen of schade aan het apparaat.
Regen
Het toestel moet bij vloer- of
dakopstelling min. 10 cm vrij van
de vloer worden gemonteerd.
Sneeuw
In gebieden met sterke sneeuwval
moet het apparaat bij voorkeur tegen
een wand worden geïnstalleerd.
De montage dient dan min. 20 cm
boven de te verwachte sneeuwhoogte
te gebeuren, om het binnendringen
van sneeuw in de buitenunit te
voorkomen (afbeelding 2).
Zon
De lamellencondensator is in de
koelmodus een warmteafgevend
onderdeel.
Instraling van de zon verhoogt de
temperatuur van de lamellen en
vermindert daardoor de warmteafvoer
van de lamellenwarmtewisselaar.
Zon
De lamellencondensator is in de
koelmodus een warmteafgevend
onderdeel.
Instraling van de zon verhoogt de
temperatuur van de lamellen en
vermindert daardoor de warmteafvoer
van de lamellenwarmtewisselaar.
Het apparaat moet indien mogelijk
aan de noordzijde van het betreffende
gebouw worden geplaatst.
Indien mogelijk moeten er
bouwkundige voorzieningen
worden aangebracht die voor
schaduw zorgen. Dit kan ook
gebeuren door een afkapping.
De uitstroom van warme lucht
mag door deze maatregelen echter
niet beïnvloed worden.
Wind
Als het apparaat op een winderige
plaats wordt geïnstalleerd, let er dan
op dat uitstromende warme lucht
met de hoofdwindrichting mee wordt
afgevoerd. Als dit niet mogelijk is,
breng dan op locatie eventueel een
windscherm aan (afbeelding 3).
Let er op dat dit windscherm geen
negatieve invloed heeft op de
luchttoevoer naar het apparaat.
4
Opstelling binnenin een gebouw (koelbedrijf)
Warme lucht
Extra
ventilator
Licht-
Warme lucht
schacht
Koudwa-
ter-gene-
rator
AANWIJZING
Als gevolg van de
omgevingsinvloeden, zoals bijv. regen,
zon, wind en sneeuw, verandert het
gegenereerde koelvermogen.
2
Minimale afstand tot sneeuw
Sneeuw
20 cm
3
Windscherm
Wind
Koude
verse lucht
Licht-
schacht
21