◊
De aansluiting van de apparaten moet dicht uitge-
voerd en tegen onopzettelijk loskomen beveiligd
worden (klinknagel/schroef).
◊
Er moet bij voorkeur een zo kort mogelijk horizontaal
gasnafvoertraject voorzien worden (stijging 2 % = 2
cm/m).
◊
Er her afsluitbare meetopening (op een afstand van 2
x diameter oet een van de gasafvoerbuis achter de
aansluiting van de apparaten) voorzien worden. Onder
bepaalde omstandigheden is ook een meting aan de
monding va de gasafvoer mogelijk.
Houd voldoende veiligheidsafstand tot brandbare
materialen aan.
Voor de ingebruikname
De technische ingebruikname van het apparaat mag
pas geschieden na reglementaire en deskundige uit-
voering van alle montage- en installatiewerkzaamhe-
den!
De eerste ingebruikname van het apparaat en zijn ven-
tilatorbrander moet gebeuren door de fabrikant of een
andere door deze aangewezen geautoriseerde deskun-
dige. Daarbij moeten alle regel-, besturings- en veilig-
heidsinrichtingen op hun foutloze werking en juiste in-
stellingen gecontroleerd worden.
◊
Controleer de goede bevestiging van alle schroeven
(ook elektrische klemmen) en van de moeren van de
ventilator- en branderbevestiging enz.
◊
Open de uitblaasroosterlamellen en stel deze in con-
form de eisen (blaasrichting).
◊
Controleer de werking en instelling van de tempera-
tuurbewaker (ca. 80-85 °C).
◊
Schakel de hoofdschakelaar op de plaats van instal-
latie resp. de zekering in.
◊
Controleer de draairichting van de ventilator.
Bedrijfsschakelaar in de stand „Ventileren".
Informatie voor het deskundige
onderhoudspersoneel:
De brander moet conform de opgaven van de fabrikant
worden ingesteld op optimale waarden, minstens echter
op die van de (Duitse) immissiebeschermingswet
(BImSchG).
Het stookoliedebiet moet worden ingesteld conform de
warmtebelasting van de apparaten (zie typeplaatje van
het apparaat).
De trek van de gasafvoerinstallatie moet in koude en
warme toestand gemeten worden.
Om het gevaar van een daling onder het dooipunt en
de daaruit resulterende corrosie in de warmtewisselaar
te vermijden mag niet worden gedaald onder het af-
voergastemperatuurverschil (∆
) van 160 Kelvin.
t
Ingebruikname
Verwarmen
Het apparaat werkt volautomatisch, overeenkomstig de
gewenste ruimtetemperatuur.
1. Schakel de hoofdschakelaar op de
plaats van installatie resp. de zekering
in.
2. Open de brandstoftoevoer.
3. Schakel de bedrijfsschakelaar aan het
apparaat in stand „I".
De groene controlelamp licht op.
4. Stel de ruimtethermostaat in op de ge-
wenste ruimtetemperatuur.
Ruimtethermostaat als REMKO toebe-
horen.
Door de standaard olievoorverwarming van de
brander volgt er een vertraagde branderstart.
Ventileren
Het apparaat werkt als continue ventilatie. Een thermo-
statische regeling is niet mogelijk.
Schakel de bedrijfsschakelaar aan het appa-
raat in stand „II".
Geen optische lampindicatie.
Maatregelen na een eerste ingebruikname
◊
Er moet een meetprotocol worden opgesteld en dit
moet de exploitant ter bewaring worden overhandigd.
◊
Aan de bevoegde autoriteiten moet de verklaring
van het vakbedrijf en het ondernemerattest van de
betreffende installatievakbedrijven voorgelegd worden.
◊
De exploitant moet met de installatie en de bedie-
ning ervan vertrouwd worden gemaakt.
Buitenbedrijfstelling
Schakel de bedrijfsschakelaar aan het appa-
raat in stand „0".
De groene controlelamp dooft.
De luchttoevoerventilator loopt voor de afkoeling van
de warmtewisselaar verder en kan tot aan het definitie-
ve uitschakelen meermaals starten.
Schakel het apparaat nooit (behalve in noodgeval-
len) voor het aflopen van de hele nakoelfase uit
met de hoofd- of noodschakelaar.
Bij langere bedrijfsonderbrekingen moet
de hoofdschakelaar op de plaats van in-
stallatie resp. de zekering na de buitenbe-
drijfstelling uitgeschakeld en de brandstof-
toevoer afgesloten worden.
9