9 VERANTWOORDELIJKHEDEN OPERATOR
Het is belangrijk dat de operator goed is opgeleid en bekend is met de apparatuur alvorens met de unit te werken. Naast
het lezen van deze handleiding moet de operator tevens de handleiding voor de bediening van de microprocessor en het
bedradingsschema bestuderen om de opstart-, werkings- en uitschakelprocedures en de werkingscriteria van alle
beveiligingsapparaten te begrijpen. Tijdens de initiële inbedrijfstelling is er een erkende monteur aanwezig die alle vragen
kan beantwoorden en uitleg kan geven over de werking van de unit. Wij raden aan dat de operator de werkingsgegevens
bijhoudt voor iedere geïnstalleerde unit en alle onderhoudsactiviteiten en periodiek onderhoud. Als de operator abnormale
of ongebruikelijke bedrijfsomstandigheden vaststelt, moet een erkend onderhoudstechnicus worden geraadpleegd.
10 PROCEDURES VOORAFGAAND AAN HET OPSTARTPROCES
10.1 STARTCONTROLE
Voordat de unit kan worden opgestart (al is het maar voor even) moeten alle apparaten die worden geleverd door het
gekoelde water, zoals luchtbehandelingsunits, pompen, enz. worden gecontroleerd. De supplementaire
kortsluitschakelaars van de pomp en de stromingsschakelaar moeten worden aangesloten op het regelpaneel zoals
aangegeven in het elektrische schema. Voordat er onderhoud wordt verricht aan de kleppen, moet de betreffende
klepdoorvoer worden losgemaakt. Open de afvoerklep van de compressor. Open de afsluitklep voor vloeistof op de
vloeistofpijp. Meet de aanzuigdruk. Indien deze lager is dan 0,42 MPa, overbrug en span dan de magneetklep op de
vloeistofpijp aan. Breng de aanzuigdruk naar 0,45 MPa en verwijder vervolgens de overbrugging. Vul het gehele
watercircuit geleidelijk. Start de waterpomp van de verdamper met de kalibratieklep gesloten en open deze vervolgens
langzaam.
Voer de lucht af uit de bovenste delen van het watercircuit en controleer de stroomrichting van het water. Voer de kalibratie
van de stroom uit met een meetinstrument (indien aanwezig of beschikbaar) of door een combinatie van de meetresultaten
van de mano- en thermometers. Kalibreer tijdens de opstartfase de klep aan de hand van de drukverschilmetingen op de
manometers, laat de leidingen leeglopen en voer vervolgens de fijne kalibratie uit aan de hand van het temperatuurverschil
tussen het instromende en uitstromende water. De regeling wordt in de fabriek gekalibreerd voor instromend water naar de
verdamper van 12 °C en uitstromend water van 7 °C. Controleer met de algemene schakelaar open of de elektrische
aansluitingen goed zijn vastgeklemd. Controleer op mogelijke koudemiddellekken. Controleer of de elektrische gegevens
op het label overeenkomen met die van de netvoeding. Controleer of het thermische peil geschikt is voor opstarten.
10.2 CONTROLE VAN DE KOUDEMIDDELAFDICHTINGEN
Units van Trane worden verzonden met de complete koudemiddelvulling en zijn voldoende op druk om controle van de
afdichting mogelijk te maken na installatie. Als het systeem niet onder druk staat, blaas dan koudemiddel (damp) in het
systeem totdat het benodigde drukniveau is bereikt en controleer op lekkage.
Nadat het lek is verholpen, moet het systeem worden ontvochtigd met een vacuümpomp tot ten minste 1 mm Hg - absolute
druk (1 Torr o 133,3 Pa). Dit is de minimale aanbevolen waarde om de installatie te ontvochtigen.
Gevaar Gebruik de compressor niet om het systeem vacuüm te zuigen.
10.3 CONTROLE KOUDEMIDDELPEIL
Units van Trane worden geleverd met een volle lading koudemiddel. Als bellen zichtbaar zijn door het kijkgat terwijl de
compressor stabiel draait met een volle lading, is de hoeveelheid koudemiddel onvoldoende.