7-5 Aansluiten van de voedingsbedrading
Sluit de voedingsbedrading aan op het aansluitpuntenblok voor de
voedingsbedrading en zet deze op zijn plaats vast met behulp van de
bijgeleverde klem zoals getoond in afbeelding 26.
(Zie afbeelding 26)
1. Netvoeding (3N~50Hz 380-415V)
2. Aardlekschakelaar
3. Aftakschakelaar, overstroomonderbreker
4. Aardingskabel
5. Bevestig isolatiemoffen
6. Aansluitpuntenblok voedingsbedrading
7. Aardingsaansluitpunt
8. Klem (1) (bijgeleverd)
• De L1, L2, L3 en N fasen van de voedingsbedrading moeten
afzonderlijk aan de haak bevestigd worden met behulp van de
bijgeleverde klem (1).
• De aardingsbedrading moet vastgemaakt worden aan de voed-
ingsbedrading met behulp van de bijgeleverde klem (1) om te
voorkomen dat trekkracht wordt uitgeoefend op de aansluitpunten.
• Leid de bedrading zo dat deze niet in contact komt met de voed-
ingsdraden van de compressor. Als deze kabels met elkaar in
contact komen, kunnen andere apparaten beschadigd raken.
VOORZORGSMAATREGELEN
• Gebruik voor het maken van de aansluitingen draadoog-type
aansluitpunten met isolatiemoffen. (Zie onderstaande afbeelding.)
Draadoog-type aansluitpunt
• Gebruik de voorgeschreven voedingskabel en sluit deze stevig
aan, zet deze vervolgens vast onder de trekontlasting om te
voorkomen dat de kabel, doordat er van buitenaf aan wordt
getrokken, kan losraken van het aansluitingenblok.
• Gebruik een passende schroevendraaier voor het aandraaien van
de schroeven van de aansluitingen. Een te smalle schroeven-
draaier zal de kop van de schroef beschadigen, waardoor goed
aandraaien onmogelijk wordt.
• Wanneer u de schroeven te stevig aandraait, kunnen ze breken.
Zie onderstaande tabel voor het aantrekkoppel van de aansluit-
puntschroeven.
Schroefmaat
M8 Voedingsaansluitpunt,
aardingsaansluitpunt
• Bij het naar buiten trekken van de aardingskabel, deze door het
uitgesneden gedeelte van de schotelring naar buiten leiden. (Zie
onderstaande afbeelding.) Een onjuiste aardingsverbinding kan
tot gevolg hebben dat er geen goede aarding wordt verkregen.
Draadoog-type aansluitpunt
• Wanneer twee kabels op één enkel aansluitpunt worden
aangesloten, zodanig aansluiten dat de draadoogcontacten met
de achterkant tegenover elkaar komen te staan. Zorg er eve-
neens voor dat de dunste kabel bovenaan komt en zet de twee
kabels tegelijkertijd vast aan de kunststof haak met behulp van de
bijgeleverde klem (1).
Draadoog-type
aansluitpunt
Aansluitblok
Nederlands
Voedingskabel
Isolatiemof
Aantrekkoppel (N·m)
5,5 ~7,3
Cup onderlegring
Weggesneden stuk
Kabel: dun
Kabel: dik
Kunsthars haak
7-6 Aansluiten van bedrading binnen in units
• Leid en bevestig de voedings- en besturingsbedrading met
behulp van de bijgeleverde klem (1), (2) en (3) aan de hand van
afbeelding 27.
(Zie afbeelding 27)
1. Vastzetten met bijgeleverde klem (3).
2. Elektriciteitsbuis
3. Bij het naar buiten leiden van de voeding/aardingsbe-
drading vanaf de linkerzijde.
4. Wanneer de besturingssbekabeling via de leidingopen-
ing wordt aangesloten.
5. Wanneer de voedingsbekabeling en de aardingkabel via
de voorzijde wordt aangesloten.
6. Meer dan 50 mm vrijmaken.
7. Bij het naar buiten leiden van de besturingsbedrading via
de uitdrukopening.
8. Vastzetten aan de achterzijde van de kolomsteun met
behulp van de bijgeleverde klem (2).
9. Wanneer de voedingsbekabeling en de aardingkabel via
de rechterzijde wordt aangesloten.
10. Voedingsbedrading
11. Transmissiebedrading
12. Aardingskabel
13. Vastzetten aan de achterzijde van de steunbalk met
behulp van de bijgeleverde klem (1).
14. Vastzetten aan de achterzijde van de kolomsteun met
behulp van de bijgeleverde klem (2).
15. Zorg ervoor dat de akoestische isolatie van de compres-
sor niet loskomt bij het installeren van de bekabeling.
VOORZORGSMAATREGELEN
• De besturingsbedrading moet tenminste 50 mm verwijderd zijn
van de voedingsbedrading.
• Zorg ervoor dat geen enkele bedrading in contact komt met de
leidingen (gearceerde delen in afbeelding 27).
• Controleer na het voltooien van het bedradingswerk of bij de ele-
ktrische onderdelen in de elektrische aansluitingenkast geen
losse verbindingen zijn.
8.
LEKTEST EN VACUUMDROGEN
Opmerking
• Gebruik voor de lektest altijd stikstofgas.
• De afsluiter absoluut niet openen totdat de meting van de isolatie
van het hoofdvoedingscircuit voltooid is. (meten nadat de afsluiter
is geopend heeft tot gevolg dat de isolatiewaarde lager wordt.)
8-1 Voorbereidingen
<Benodigde gereedschappen>
• Gebruik altijd speciaal voor R410A bedoelde
gereedschappen die voldoende bestand zijn
tegen de systeemdruk en om te voorkomen dat
Drukmeter
verontreinigingen het systeem binnendringen.
Vulslangklep
• Gebruik een vulslang met een drukstang voor
het aansluiten op de onderhoudsaansluiting van
de afsluiters of de koelmiddelvulaansluiting.
• De vacuümpomp voor vacuümdrogen moet een
onderdruk van –100,7 kPa (5 Torr –755mm Hg)
Vacuümpomp
kunnen pompen.
• Let er op dat de pompolie nooit terugstroomt in
de koelmiddelleiding wanneer de pomp stopt.
<Systeem voor lektest en vacuümdrogen>
• Zie afbeelding 28 en sluit een stikstoftank, koelmiddeltank en een
vacuümpomp aan op de buitenunit.
De koelmiddeltank en de vulslangverbinding met de koelmiddel-
vulaansluiting of met de afsluiter A, C in afbeelding 28 zijn nodig
in "11. EXTRA KOELMIDDEL BIJVULLEN EN SYSTEEM
TESTEN".
• De afsluitklep en de afsluiters A~C in afbeelding 28 moeten
worden geopend of gesloten overeenkomstig met de onder-
staande tabel.
(Zie afbeelding 28)
1. Drukmeter
2. Stikstof
3. Meetinrichting
4. R410A tank (met sifon)
13