Apparaat aansluiten
Gevaar
Een verkeerd aangesloten apparaat kan
leiden tot ongevallen met ernstig of
dodelijk letsel.
Zorg er voor dat het apparaat
uitsluitend door deskundig personeel
wordt aangesloten op de leiding.
Zorg er voor dat de stroomrichting in
de leiding correspondeert met de
doorstromingspijl op het apparaat.
Het vakpersoneel moet kennis hebben van, en
ervaring hebben met, het maken van
leidingverbindingen met het betreffende
aansluittype.
VOORZICHTIG
Lichamelijk letsel mogelijk bij vallen van
het apparaat.
Gebruik voor het transport en de
montage een geschikt hefwerktuig.
Bevestig het hefwerktuig met een
hijsband aan de behuizing.
Ondersteun het apparaat bij transport
en montage.
Draag stevige veiligheidsschoenen.
Lichtere apparaten kunt u zonder hefwerktuig
transporteren en monteren.
Voor apparaten vanaf ongeveer 25 kg gewicht heeft
u de hulp nodig van een tweede persoon of een
geschikt hefwerktuig.
Het exacte gewicht van het apparaat, vanaf waar
hulp nodig is, hangt af van uw lichamelijke conditie
en de plaatselijke omstandigheden en voorschriften.
Opgelet!
Schade aan het apparaat bij te zwak
gedimensioneerde aansluitingen.
Waarborg, dat de aansluitingen
voldoende stabiel zijn, om het gewicht
van het apparaat en de tijdens bedrijf
te verwachten krachten op te vangen.
Voor het uitvoeren van werkzaamheden aan het
apparaat en een mogelijk vervangen van
onderdelen moet voldoende afstand van de kap tot
naastgelegen installatiedelen worden aangehouden.
Specificaties over de benodigde afstanden vindt u in
Afmetingen en gewichten
hoofdstuk „
pagina 39.
In verschillende toepassingen moet u het
apparaat bovendien op een pendelleiding
aansluiten:
bij apparaten met regelunit SIMPLEX MAX,
bij persluchtcondenspotten en
bij apparaten in installaties, waarin het
condensaat voor het apparaat omhoog
wordt getransporteerd.
Sluit in deze gevallen de pendelleiding
aan op de bovenste kapboring.
Waarborg, dat het leidingsysteem van de
installatie schoon is.
Waarborg, dat het apparaat vrij is van vreemde
stoffen.
Monteer het apparaat in de gewenste
inbouwpositie.
Waarborg, dat de leidingen aan de volgende
voorwaarden voldoen:
De leidingen moet vrij van waterzakken worden
geïnstalleerd.
De leidingen moeten onder constant afschot zijn
geïnstalleerd.
De minimale doorsnede van de pendelleidingen
moet DN 8 (¼ ") zijn.
Bij apparaten met regelunit SIMPLEX moet een
pendelleiding op het gat voor het
handontluchtingsventiel zijn aangesloten. De
" vanaf
15