Opslag
Bewaar het apparaat in een schone omgeving. Bewaar het apparaat tussen -20° en 60°C omdat
bij temperaturen buiten dat bereik schade aan het apparaat op kan treden.
Als het apparaat op een koele plaats bewaard is, moet het eerst op kamertemperatuur komen
voordat het geprogrammeerd of geïnjecteerd wordt, want een lage temperatuur kan aanvankelijk
de werking van het apparaat beïnvloeden.
Injecteren
Injecteer het apparaat in de subcutane ruimte, vlak onder de huid. Plaats het apparaat niet dieper
dan 2 cm om zeker te zijn van betrouwbare gegevensoverdracht.
Vervangen van het apparaat
Vervang het apparaat binnen een maand nadat de melding 'batterij bijna leeg' verschijnt, indien
nodig of gewenst. Vervang het apparaat onmiddellijk nadat de melding 'batterij bijna leeg'
verschijnt, indien er vaak EGM's opgeslagen en vanaf afstand verzonden worden.
Explanteren en wegwerpen
Ondervraag het apparaat en schakel de bewakingsfunctie uit voordat u het apparaat explanteert,
schoonmaakt of verstuurt om te voorkomen dat er onbedoeld EGM's en episoden opgeslagen
worden.
4