W2
U2
PTC
U1
V1
L1
L2
Fig. 14: Δ-schakeling
W2
U2
PTC
U1
V1
L1
L2
Fig. 15: Y-schakeling
W2
U2
V2
PTC
U1
V1
W1
Fig. 16: Y-Δ-schakeling
8.1
Stilstandverwarming
Inbouw- en bedieningsvoorschriften • Wilo-Atmos GIGA-I/-D/-B • Ed.01/2023-06
Instelling van de motorbeveiligingsschakelaar
•
Instelling van de nominale motorstroom volgens de informatie op het typeplaatje van de
motor.
V2
Y-Δ-start: Als de motorbeveiligingsschakelaar in de toevoerleiding naar de Y-∆-relais-
combinatie is geschakeld, vindt de instelling plaats zoals bij de directe start. Als de motor-
beveiligingsschakelaar in een streng van de motortoevoerleiding (U1/V1/W1 of U2/V2/
W1
W2) is geschakeld, moet de motorbeveiligingsschakelaar op de waarde 0,58 x nominale
motorstroom worden ingesteld.
L3
•
Vanaf 5,5 kW is de motor voorzien van PTC-voelers.
•
Sluit de PTC-voelers op het schakelapparaat PTC-thermistor aan.
V2
W1
L3
•
De netaansluiting is afhankelijk van het motorvermogen P2, de netspanning en het in-
schakeltype. De vereiste schakeling van de verbindingsbruggen in de klemmenkast vindt
u in de volgende tabel en Fig. 10, 11 en 12.
•
Neem bij aansluiting van automatisch werkende schakeltoestellen de overeenkomstige
inbouw- en bedieningsvoorschriften in acht.
Inschakeltype
Direct
Y-Δ-start
Tab. 8: Bezetting van de klemmen
Een stilstandverwarming wordt aanbevolen voor motoren, die vanwege de klimaatomstan-
digheden aan condensvorming worden blootgesteld. Het gaat dan bijvoorbeeld om stil-
staande motoren in een vochtige omgeving of om motoren die worden blootgesteld aan
sterke temperatuurschommelingen. Motoren die af fabriek met een stilstandverwarming
zijn uitgerust, kunnen als speciale uitvoering worden besteld. De stilstandverwarming dient
als bescherming van de motorwikkelingen tegen condenswater binnenin de motor.
•
De aansluiting van de stilstandverwarming vindt plaats op de klemmen HE/HE in de
klemmenkast (aansluitspanning: 1~230 V/50 Hz).
VOORZICHTIG
Gevaar voor materiële schade!
Op de klemmen van de PTC-voeler mag slechts een max. spanning van
7,5 V DC aanwezig zijn. Een hogere spanning vernielt de PTC‑voelers.
Motorvermogen
P2 ≤ 3 kW
Netspanning
3∼ 230 V
Δ-schakeling
(Fig. 10)
Verbindingsbruggen
verwijderen.
(Fig. 12)
LET OP
Om de startstroom te begrenzen en het activeren van de overstroombe-
veiligingen te vermijden, wordt het gebruik van soft starters aanbevolen.
VOORZICHTIG
Gevaar voor beschadiging door ondeskundige hantering!
De stilstandverwarming mag niet ingeschakeld zijn tijdens het motorbe-
drijf.
Motorvermogen
P2 ≥ 4 kW
Netspanning
Netspanning
3∼ 400 V
3∼ 400 V
Y-schakeling
Δ-schakeling (Fig. 10
(Fig. 11)
boven)
Niet mogelijk
Verbindingsbruggen
verwijderen.
(Fig. 12)
nl
27