7.2.3
Transmissie met teruglooprem
De specificaties in punt 5.8, "Teruglooprem", in acht nemen!
Voorafgaand aan de inbedrijfstelling moet worden gecontroleerd, dat de teruglooprem in de
vrijloopdraairichting zonder meer krachtsinspanning kan worden doorgedraaid. Daarbij moet op de pijlen
met de draairichting worden gelet.
Om schade aan de teruglooprem of aan de transmissie te voorkomen, mag de motor
niet tegen de remrichting van de transmissie in worden bewogen.
De op de transmissie geplakte opmerking moet in acht worden genomen.
De lossingstoerentallen mogen tijdens het bedrijf niet onder het minimum liggen.
Bij het gebruik van een teruglooprem met loszetmogelijkheid moet bovendien de
gebruiksaanwijzing van deze teruglooprem in acht worden genomen.
Bovendien moet de maat "x
typeplaatje van de teruglooprem aangegeven maat "x
Voor het aansluiten van de motor moeten het draaiveld van het krachtstroomnet met behulp van een
draaiveldaanwijzer worden bepaald en de motor overeenkomstig de vooraf bepaalde draairichting
worden aangesloten.
De inbedrijfstelling kan worden uitgevoerd, nadat de op het waarschuwingsbord
opgegeven hoeveelheid olie door de olievulschroef van de teruglooprem is gevuld.
Dezelfde soort olie en olieviscositeit als voor de transmissie moet worden gebruikt.
7.2.4
Transmissie met askoppeling
De specificaties in punt 5.16.3, "Askoppeling", in acht nemen!
Voorafgaand aan de inbedrijfstelling moet worden gecontroleerd, dat de askoppeling in de
vrijloopdraairichting zonder hogere krachtsinspanning kan worden doorgedraaid. Daarbij moet op de
pijlen met de draairichting worden gelet.
Voor de askoppeling treedt de vrijloopmodus op, als de motoras van de hulpaandrijving tegen
de bedrijfsdraairichting in wordt gedraaid.
Tijdens het draaien in de bedrijfsdraairichting wordt de blokkerende werking van de
askoppeling (meeneemmodus) actief. De koppeling vindt plaats en daardoor draait de
uitgaande as van de hoofdtransmissie in de bedrijfsdraairichting.
Bij hulpaandrijvingen, uitgevoerd voor lastmodus, moet ter controle van de werking van de
askoppeling eerst de rem op de hulpmotor worden losgezet.
De askoppeling is in de tussenflens ondergebracht en wordt vanuit de hoofdtransmissie van olie voorzien.
7.2.5
Temperatuurmeting
Tijdens de eerste inbedrijfstelling alsmede na onderhoudswerkzaamheden dient de
temperatuur in het oliecarter bij bedoeld gebruik (maximaal werkmachinevermogen)
na overeenkomstig inlopen te worden gemeten.
De maximaal toegestane temperatuur van het oliecarter bedraagt 90 °C (voor minerale
olie) of 100 °C (synthetische olie).
Bij hogere temperaturen dient de transmissie onmiddellijk te worden stilgezet en dient
overleg met de klantenservice van Siemens te worden gepleegd.
" worden gecontroleerd; deze mag niet onder de op het
min.
BA 5010 NL 06/2010
80 / 94
" liggen.
min.