Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
Inhoudsopgave

Advertenties

om
overbelasting
van
de
onaanvaardbare gasvorming en het ontsnappen van elektrolyt uit de
cellen te vermijden. De stroomlimieten in de gasvormingsfase in EN
62485-3 mogen niet worden overschreden. Als de lader niet samen met
de accu werd aangekocht, laat u het best controleren door de
onderhoudsafdeling van de fabrikant of de kabels en stekkers van de
lader compatibel zijn. Tijdens het laden moeten de nodige
voorzieningen worden getroffen voor het ventileren van de laadgassen.
Vrachtwagendeuren,
accuhouderdeksels
accucompartimenten moeten worden geopend of verwijderd. Tijdens
het laden in de vrachtwagen moeten de door de fabrikant aangegeven
ventilatieopeningen worden geopend. In elk geval moet de ventilatie
voldoen aan de norm EN 62485-3. De ventilatiestoppen moeten op de
cellen blijven en gesloten blijven. Sluit de accu aan op de
uitgeschakelde lader en zorg er daarbij voor dat de polariteit correct is
(positief aan positief, negatief aan negatief). Schakel de lader
vervolgens in.
Tijdens het laadproces stijgt de temperatuur van de elektrolyt met
ongeveer 10 ºC. Begin daarom niet met laden voordat de
elektrolyttemperatuur lager is dan 45 ºC. De elektrolyttemperatuur van
accu's moet vóór het laden ten minste +10 ºC bedragen, anders kan
een volledige lading niet worden bereikt. Het laden is voltooid wanneer
de dichtheid van de elektrolyt en de accuspanning gedurende twee uur
constant zijn gebleven. EnerSys®-laders geven het einde van een
laadbeurt
automatisch
elektrolytcirculatiesysteem: controleer wanneer een pompstoring wordt
aangegeven of het leidingsysteem is aangesloten en kijk het leidingwerk
na op lekken of defecten (zie punt 3.4).
De luchtleiding mag nooit worden verwijderd tijdens het laden.
2.3
Vereffeningsladen
Vereffeningsladers worden gebruikt om de levensduur van de accu
veilig te stellen en om de capaciteit ervan te behouden. Ze zijn nodig
na diepe ontladingen, herhaalde onvolledige herladingen en ladingen
met een IU-karakteristieke curve. Vereffeningsladingen worden
uitgevoerd na normale ladingen. De laadstroom mag niet hoger zijn
dan 5 A/100 Ah nominale capaciteit (einde laadbeurt – zie punt 2.2).
Let op de temperatuur!
2.4
Temperatuur
Een elektrolyttemperatuur van 30 ºC wordt aangegeven als de
nominale temperatuur. Hogere temperaturen verkorten de levensduur
van de accu, terwijl lagere temperaturen de beschikbare capaciteit
verminderen. 55 ºC is de bovenste temperatuurgrens en is niet
aanvaardbaar als bedrijfstemperatuur.
2.5
Elektrolyt
De nominale dichtheid van de elektrolyt is gekoppeld aan een
temperatuur van 30 ºC en het nominale elektrolytniveau in de cel in
volledig geladen toestand.
Hogere temperaturen verminderen de dichtheid van de elektrolyt, lagere
temperaturen verhogen deze. De temperatuurcorrectiefactor bedraagt -
0.0007 kg/l per °C, bv. een elektrolytdichtheid van 1,31 kg/l bij 45 °C
komt overeen met een dichtheid van 1,32 kg/l bij 30 °C. De elektrolyt
moet de zuiverheidsrichtlijnen naleven van IEC 62877-2: 2016.
3.

Onderhoud

3.1
Elektrolyt
Laad de accu op na iedere ontlading.
Het elektrolytniveau mag niet lager zijn dan de bovenkant van de
separator of de 'min'-markering van het elektrolytniveau.
NIET BIJVULLEN MET WATER TIJDENS DE EERSTE 10 CYCLI.
3.1.1
Niveausensoren vullen
Bij accu's met vulniveausensoren moet de led dagelijks worden
gecontroleerd.
Led groen
Led knippert rood
Vul de cellen niet bij tijdens de eerste 10 cycli, zelfs niet wanneer
de led van een elektrolytniveausensor rood knippert.
Controleer het elektrolytniveau aan de hand van waar de vlotter van
de waterbijvulstop zich bevindt en vul aan het einde van de laadbeurt
bij met gedemineraliseerd water. Neem eveneens de bijkomende
elektrische
kabels
en
contacten,
en
afdekkingen
aan.
Accu's
uitgerust
niveau ok
niveau te laag
instructies onder punt 3.3 in acht, aangezien het display altijd naar een
geselecteerde referentiecel verwijst.
3.2
Wekelijks
Inspecteer alle onderdelen van de accu na het herladen visueel op
tekenen van vuil en mechanische schade en let daarbij in het
bijzonder op de laadstekkers en -kabels van de accu. Door speciale
toepassingen met lading met een IU-karakterisiteke curve moet een
van
vereffeningslading worden uitgevoerd (zie punt 2.3).
3.3
Maandelijks
Aan het einde van de laadbeurt moet de spanning van alle cellen
worden gemeten en gedocumenteerd met de lader ingeschakeld. Nadat
het
laden
is
elektrolyttemperatuur en het vulniveau (indien vulniveausensoren
worden gebruikt) van alle cellen worden gemeten en gedocumenteerd.
Worden er significante afwijkingen ten opzichte van eerdere metingen
of verschillen tussen de accu's gevonden, vraag dan bijkomende testen
en onderhoud aan bij de onderhoudsafdeling. Dit moet gebeuren na een
volledige laadbeurt en ten minste 2 uur rusttijd.
Meet en documenteer:
totale spanning
spanning per cel
met
Controleer
spanningsuitlezingen onregelmatig zijn
3.4
Jaarlijks
In overeenstemming met EN 1175-1 moet een deskundig elektricien ten
minste eenmaal per jaar de isolatieweerstand van de vrachtwagen en
de accu controleren. Het testen van de isolatieweerstand van de accu
moet worden uitgevoerd in overeenstemming met EN 1987-1. De
isolatieweerstand van de accu die dan wordt bepaald, mag niet lager
zijn dan een waarde van 50 Ohm per volt nominale spanning, volgens
EN 62485-3. De minimumwaarde voor accu's tot 20 V nominale
spanning is 1000 Ohm.
Accu's uitgerust met elektrolytcirculatiesysteem: de filter van de
luchtpomp moet ten minste tijdens het jaarlijkse onderhoud worden
gecontroleerd en eventueel worden gereinigd of vervangen. Afhankelijk
van de omgeving moet de filtercontrole meer dan eenmaal per jaar
worden uitgevoerd. De filter moet eerder worden vervangen als voor
onbepaalde redenen (geen lekken in de luchtleidingen) het
defectsignaal van het luchtmengsysteem op de lader of op de accu (op
luchtpomp met gelijkstroom of signaal op afstand) oplicht. Controleer
tijdens het jaarlijkse onderhoud de correcte werking van de luchtpomp.
4. Onderhoud van de accu
De accu moet altijd schoon en droog worden gehouden om het
opvolgen van de stroom te voorkomen. Het reinigen moet gebeuren
in overeenstemming met de ZVEI-praktijkcode 'Het reinigen van
voertuigtractieaccu's'. Alle in de accubak aanwezige vloeistof moet
worden verwijderd en afgevoerd op de voorgeschreven wijze. Schade
aan de isolatie van de bak moet worden gerepareerd na reiniging om
ervoor te zorgen dat de isolatiewaarde voldoet aan EN 62485-3 en om
bakcorrosie te voorkomen. Als het nodig is om cellen te verwijderen,
roept u best de hulp in van de onderhoudsafdeling van EnerSys®.
Gebruik of pas nooit mineraal vet toe op de accu, het
afdichtingsmateriaal van de klem is niet compatibel en kan permanent
beschadigd raken. Gebruik of pas indien nodig het siliconevet met
TPFE toe.
5. Opslag
Als de accu's langdurig buiten bedrijf worden gesteld, moeten deze in
volledig geladen toestand worden opgeslagen in een droge, vorstvrije
ruimte. U kunt kiezen uit verschillende laadmethodes om ervoor te
zorgen dat de accu altijd klaar is voor gebruik:
1. een maandelijkse vereffeningslading, zoals in 2.3, of
2. vlotterlading bij een laadspanning van 2,29 V x het aantal cellen.
Neem de opslagtijd in acht wanneer u nadenkt over de levensduur
van de accu.
6. Storingen
Neem onmiddellijk contact op met onderhoud van EnerSys® als u
vaststelt dat de accu of lader storingen vertoont. De metingen uit punt
3.3 vergemakkelijken het vinden van storingen en het verhelpen ervan.
Een onderhoudscontract met ons maakt het tijdig detecteren en
corrigeren van storingen eenvoudiger.
voltooid,
moeten
de
ook
de
dichtheid
van
elektrolytdichtheid,
de
elke
cel
als
de

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave