Elektrische aansluiting
Stroomsoort, voedings-
spanning en frequentie
Aansluitkabels
5.2
Aansluiting met AUMA rondstekker
Informatie
18
Storingsgevoelige en storing veroorzakende kabels op een zo groot mogelijke
onderlinge afstand van elkaar leggen.
De resistentie tegen storingsinvloeden van signaal- en buskabels is hoger als
de kabels dicht bij het massapotentiaal worden gelegd.
Indien mogelijk, lange kabels vermijden of erop letten dat zij in zones worden
gelegd waar storingsbronnen weinig invloed hebben.
Het over lange afstanden parallel leggen van storingsgevoelige en storing ver-
oorzakende kabels vermijden.
Bij het aansluiten van standmelders voor terugmelding op afstand moeten afge-
schermde kabels worden gebruikt.
Stroomsoort, voedingsspanning en de frequentie moeten met de motorgegevens
(zie typeplaatje op de motor) overeenkomen.
Afbeelding 11:
Typeplaatje motor (voorbeeld)
[1]
Stroomsoort
[2]
Voedingsspanning
[3]
Frequentie (bij draai- en wisselstroommotoren)
Teneinde de isolatie van de apparatuur te waarborgen geschikte (spannings-
vaste) kabels toepassen. De kabels minimaal voor de hoogst voorkomende
nominale spanning selecteren.
Aansluitkabels met een geschikte minimale nominale temperatuur toepassen.
Bij aansluitkabels die aan uv-straling blootgesteld worden (bijv. buiten) uv-resis-
tente kabels toepassen.
Dwarsdoorsnede aansluiting AUMA rondstekkers:
Vermogensklemmen (U1, V1, W1, U2, V2, W2): max. 6 mm² flexibel/10 mm²
massief
Aardebus
: max. 6 mm² flexibel/10 mm² massief
Stuurcontacten (1 tot 50): max. 2,5 mm²
Bij enige speciale motoren vindt de aansluiting van de vermogensklemmen (U1, V1,
W1, U2, V2, W2) niet via de AUMA rondstekkers plaats, maar via een klemmenbord
direct op de motor.
SA 07.2 – SA 16.2/SAR 07.2 – SAR 16.2
AM 01.1/AM 02.1