• Schakel de bloeddrukmeter uit met de START/STOP-
toets
. Daarmee wordt het meetresultaat opgeslagen
in het geselecteerde gebruikersgeheugen.
Als u vergeet het apparaat uit te schakelen, dan wordt
het na ongeveer een minuut automatisch uitgeschakeld.
Ook in dit geval wordt de waarde in het geselecteerde
of het laatst gebruikte gebruikersgeheugen opgeslagen.
• Wacht ten minste 5 minuten voordat u een
nieuwe meting start!
6. Resultaten beoordelen
Hartritmestoornissen:
Dit apparaat kan tijdens de meting eventuele hartritmestoor-
nissen identificeren. Indien dergelijke stoornissen worden
vastgesteld, wordt dit na de meting met het symbool
aangegeven.
Dit kan een indicator voor een aritmie zijn. Aritmie is een
ziekte waarbij het hartritme abnormaal is door fouten in het
bio-elektrische systeem dat de hartslag stuurt. De symptomen
(overslaand hart of voortijdige hartslagen, langzame of te snelle
polsslag) kunnen onder meer het gevolg zijn van hartaandoe-
ningen, ouderdom, lichamelijke aanleg, overmatig gebruik van
genotmiddelen, stress of slaapgebrek. Aritmie kan uitsluitend
worden vastgesteld door medisch onderzoek.
Herhaal de meting als het symbool
display wordt weergegeven. Let erop dat u 5 minuten rust moet
nemen en dat u tijdens de meting niet praat of beweegt. Raad-
pleeg uw arts als het symbool
na de meting op het
vaak wordt weergegeven.
Zelf een diagnose stellen of een behandeling starten op basis
van de meetresultaten kan gevaarlijk zijn. Volg altijd de aanwij-
zingen van uw arts op.
Risico-indicator:
De meetresultaten kunnen overeenkomstig de volgende tabel
geclassificeerd en beoordeeld worden.
Deze standaardwaarden mogen echter uitsluitend worden op-
gevat als algemene richtlijn, omdat de bloeddruk per persoon
en ook per leeftijdsgroep enz. kan verschillen of afwijken.
Raadpleeg daarom regelmatig uw arts. Uw arts brengt u op
de hoogte van uw persoonlijke waarden voor een normale
bloeddruk en van de waarde vanaf wanneer de bloeddruk als
gevaarlijk moet worden geclassificeerd.
De indeling op het display en de schaalverdeling op het ap-
paraat geven aan binnen welk gebied de gemeten bloeddruk
zich bevindt. Als de systolische en diastolische waarden zich
in twee verschillende gebieden bevinden (bijv. systolisch in het
gebied "hoog-normaal" en diastolisch in het gebied "normaal"),
dan geeft de grafische classificatie op het apparaat altijd het
hoogste gebied weer; in het beschreven voorbeeld is dat
"hoog-normaal".
12