Selecteer met de cursor besturingstoetsen ▲▼ de gewenste optie in het keuzemenu bevestig de
selectie met de ✔ (BEVESTIGEN) toets om de uitgangen van het geselecteerde type uit te schakelen.
Afhankelijk van de configuratie worden alle uitgangen -van het geselecteerde type- van alle Penta 6000
Systemen in een Penta 6000 Netwerk uitgeschakeld.
Buiten de menuopties om alle uitgangen van een bepaald type binnen het Penta 6000
Brandmeldsysteem uit te schakelen is er in het keuzemenu een optie ALLEEN GESELECT.
UITGANGEN -alleen geselecteerde uitgangen- beschikbaar.
Met de menuoptie ALLEEN GESELECT. UITGANGEN kunnen één of meerdere individuele uitgangen
-sirenes, flitslichten, doormelding brand, sturingen, nevenindicatoren, etc.- worden uitgeschakeld.
Indien in het keuzemenu de menuoptie ALLEEN GESELECT. UITGANGEN geopend is, wordt in het
display een lijst van detectiezones, waarbinnen uitgangen -sirenes, flitslichten, doormelding brand,
sturingen, nevenindicatoren, etc.- beschikbaar zijn, weergegeven.
Raadpleeg de paragraaf Navigatie door menuopties en systeeminformatie op pagina 14 voor meer
informatie over het bladeren door de lijst.
Voor de detectiezones waarbinnen uitgangen -sirenes, flitslichten, doormelding brand, sturingen,
nevenindicatoren, etc.- beschikbaar zijn, worden in het display de volgende parameters getoond:
Zone: toont het nummer van de detectiezone.
Stand: toont de uitschakel status van de detectiezone. De parameter kan de volgende statussen
aan nemen:
AAN: geen enkele uitgang -sirene, flitslicht, sturing, etc.- binnen de detectiezone is
uitgeschakeld.
ALLES UIT: alle uitgangen -sirene, flitslicht, sturing, etc.- binnen de detectiezone zijn
uitgeschakeld.
SYST.DEEL UIT: één of meerdere uitgangen -sirene, flitslicht, sturing, etc.- binnen de
detectiezone zijn uitgeschakeld.
Locatie: toont de locatie tekst van de detectiezone. De locatietekst verklaart het bouwdeel en/of
gebouw dat de detectiezone omvat.
Selecteer met de ► toets de parameter STAND van de detectiezone, waarvan één of meerdere
uitgangen uitgeschakeld dienen te worden. De parameter STAND van de geselecteerde detectiezone
wordt geïnverteerd weergegeven.
Druk de ✔ (BEVESTIGEN) toets om de selectie te bevestigen.
Voor de uitgangen -sirenes, flitslichten, doormelding brand, sturingen, nevenindicatoren, etc.- binnen
de detectiezone, worden in het display de volgende parameters getoond:
Stand: toont de uitschakel status van de uitgang. De parameter kan de volgende statussen aan
nemen:
AAN: de uitgang -sirene, flitslicht, sturingen, etc.- is ingeschakeld.
UIT: de uitgang -sirene, flitslicht, sturingen, etc.- is uitgeschakeld.
Element Tekst: toont de elementtekst van de uitgang. Deze element tekst verklaart de positie plaats
-ruimte en/of ruimtedeel- van de uitgang of de sturing die de uitgang verricht.
Uitgebreide bediening
Bovenaan in het display wordt het aantal detectiezones waarbinnen
uitgangen zijn uitgeschakeld aangegeven. De detectiezones worden in
zonenummer oplopend weergegeven.
Met de ▲▼ toetsen kan door de weergegeven lijst van detectiezones
worden gebladerd. De geselecteerde detectiezone wordt geïnverteerd
weergegeven.
In het display wordt een lijst weergegeven van alle uitgangen binnen de
geselecteerde detectiezone.
Bovenaan in het display wordt het nummer van de geselecteerde
detectiezone weergeven. Met de ▲▼ toetsen kan door de lijst met
uitgangen worden gebladerd.
47