6. Veiligheidsvoorschriften - controle voor
iedere rit
OPGELET!
Controleer visueel de conditie van de duwondersteuning
en de wielen, inclusief de spaken, hoepels, schade aan
banden, en controleer de bandenspanning.
Een lage bandenspanning vergroot het risico op
kantelen, vooral in bochten. Het heeft ook effect op het
remmen, versnelt de slijtage en is van invloed op de
rijprestaties door de grotere rolweerstand.
Controleer altijd of het profiel van de band van de
duwondersteuning nog voldoende is. Als de banden
versleten zijn, mag de duwondersteuning niet langer
worden gebruikt.
Controleer de bevestigingsmaterialen visueel op schade
(scheuren of breuk).
Controleer of alle onderdelen, en met name alle bouten,
goed vastzitten.
Controleer de verbinding tussen de duwondersteuning en
uw rolstoel.
Controleer of de beugels op het frame op de juiste plaats
zijn bevestigd.
Controleer het frame en de onderdelen van uw rolstoel
op schade (zoals scheuren).
Zorg ervoor dat de rolstoelgebruiker niet van de
voetenplaat van de rolstoel kan afglijden.
Gebruik eventueel een speciaal fixeerhulpmiddel.
Controleer alle kabels en elektrische aansluitingen.
Controleer of de accu goed vastzit en volledig opgeladen
is.
Schakel de accu aan.
Empulse R20
7. Veiligheidsvoorschriften - tijdens het rijden
WAARSCHUWING!
Wij adviseren eerst te oefenen op vlak terrein en pas in
heuvelachtig terrein te rijden als u helemaal vertrouwd
bent met uw duwondersteuning.
Houd de duwhandvatten altijd stevig met beide handen
vast. Als u dit niet doet is er een groot risico op een
ongeluk door een stuurfout.
Pas altijd uw snelheid aan aan uw rijvaardigheid, het
verkeer en de omstandigheden (weer, terrein).
Wees vooral voorzichtig wanneer u trappen, stoepranden,
afdalingen of anderszins gevaarlijke gebieden nadert.
Zet de rolstoelcombinatie altijd op de rem wanneer u staat
te wachten voor een zebrapad, stoplicht, op heuvels,
hellingen of afdaling.
Houd u altijd aan de verkeersregels wanneer u op de
openbare weg en voetpaden rijdt.
Vermijd onbestrate of losse oppervlaktes (zoals losse
steentjes, zand, modder, sneeuw, ijs of diepe plassen).
Vermijd abrupte stuurbewegingen.
Rij niet recht een helling op of af.
Keer niet op een helling.
De rijstijl en snelheid moeten altijd worden aangepast
zodat het product te allen tijden veilig tot stilstand
gebracht kan worden.
Het is niet toegestaan op trappen te rijden.
Obstakels, zoals stoepranden, moeten altijd met een lage
snelheid en recht van voren / in een rechte hoek worden
benaderd, om omkantelen en daarmee de kans op letsel,
te voorkomen. Kantel de rolstoel, indien noodzakelijk.
Het moet worden voorkomen dat lichaamsdelen of
onderdelen van de rolstoel klem komen te zitten
wanneer u over of langs obstakels rijdt. Dit kan leiden tot
valpartijen en ernstig letsel, maar ook tot schade aan de
duwondersteuning en de rolstoel.
Schakel het product direct uit als u de duwondersteuning
niet gebruikt. Zo wordt voorkomen dat de rolstoel
ongewild in beweging komt doordat de drukknop per
ongeluk wordt aangeraakt.
Ook wordt zo de accu gespaard.
Laad de accu, indien mogelijk, na ieder gebruik op.
10
Nederlands | Rev. G