Nadat de gevoeligheid van de zoeker
naar behoefte is ingesteld, beweeg de
sonde drie tot vier passen voorwaarts
en stop.
Plaats de zoeker boven de geschatte
positie van de sonde.
1. Zie figuur 1.
Verplaats de zoeker naar achteren en
naar voren met het blad evenwijdig
aan de sonde. Stop wanneer het
zoekerscherm een duidelijke piek
weergeeft.
2. Zie figuur 2.
Draai de zoeker alsof het blad een
draaipunt is, stop als het scherm een
duidelijke piekrespons aangeeft.
3. Zie figuur 3.
Beweeg de zoeker van links naar
rechts tot het staafdiagram een
duidelijke piek aangeeft.
4. Herhaal stap 1 t/m 3 in kleinere
intervallen met het zoekerblad op of
dichtbij de grond. De zoeker moet nu
direct boven de sonde zijn met het
blad evenwijdig aan de sonde. Markeer
de positie.
5. Verplaats de sonde weer drie tot
vier passen verder langs de leiding,
stel de ligging vast en markeer
deze. Herhaal deze procedure met
vergelijkbare intervallen langs de route.
Het zou tijdens het traceren van de
sonde alleen nodig moeten zijn om
de gevoeligheid van de zoeker aan
te passen wanneer de diepte van de
leiding of de afstand tussen de zoeker
en de sonde verandert.
Figuur 1:
Figuur 2:
Figuur 3:
33