NL
1.4. Installatie van de temperatuursensoren
De temperatuursensor B1 (afb. 1.4 a) voor de geleverde luchtstroom moet worden geïnstalleerd
in het luchtkanaal voor de aan het gebouw geleverde lucht, voorbij alle aanvullende apparatuur voor
verwarming of afkoeling van de lucht (indien aanwezig). Het wordt aanbevolen de sensor te installeren
in het rechte deel van het luchtkanaal, met zowel vóór als na de sensor een afstand van vijfmaal de ka-
naaldiameter (afb. 1.4 c).
De luchttoevoertemperatuursensor B1 is niet nodig als de CAV of DCV-luchtstro-
omregeling niet is ingeschakeld (meer informatie in paragraaf 2.4.6.5) en er geen
interne elektrische* of kanaalgemonteerde luchtverwarmer of koeler wordt ge-
bruikt.
Het vlakke deel van de sensor moet pal tegen de richting van de luchtstroom in
gericht zijn, zodat de lucht goed op het sensorelement blaast.
De watertemperatuursensor B5 (afb. 1.4 b.) wordt gemonteerd op de retourwaterpijp door deze in
het daarvoor bestemde gat te draaien. De sensor moet thermisch geïsoleerd worden!
Toevoerluchttemperatuursensor B1
Afb. 1.4a
* Uitzondering R300V-eenheid.
6
*
D
UAB KOMFOVENT behoudt het recht om veranderingen door te voeren zonder dit vooraf kenbaar te maken
Watertemperatuursensor B5
B1
>5D
>5D
D/2
Afb. 1.4c
Afb. 1.4b
B
C6_22-02