Het toestel werd, vóór het verlaten van de fabriek,
volledig op zijn goede werking getest. Indien het
installeren conform deze instrukties werd uitgevoerd,
kan het toestel in bedrijf worden gesteld.
ONTSTEKEN
1.
Zorg er voor dat de schoepen van de uitblaas-
opening volledig geopend zijn.
2.
Open de hoofdgaskraan.
3.
Schakel de elektrische spanning in.
4.
Zet de ruimtethermostaat op vragend.
5.
Zet de tijdschakelaar (indien toegepast) eveneens
op stand 'AAN'.
6.
Als de signaallamp in de resetknop en op de
afstandsbediening (indien toegepast) brandt,
resetknop indrukken.
7.
De brander zal nu binnen 2 min. automatisch
ontsteken en binnen 2 min. daarna zal ook de
luchttransportventilator starten (zie 'werking',
punt 6).
8.
Voor een nieuwe installatie kunnen tot 3 ont-
steekcycli noodzakelijk zijn, als er zich nog lucht
in de gasleiding bevindt. Indien het toestel niet
ontsteekt, zie dan 'storingen' hfdst. 9.
9.
Gastoevoerdruk en branderdruk moeten over-
eenstemmen met de gegevens in tabel 1 op blz.
3. Indien de toevoerdruk hoger is dan 30 mbar,
moet er een drukregelaar met constante einddruk
geplaatst worden. Bij een gasdruk lager dan 20
mbar, moet de gasmaatschappij gewaarschuwd
worden.
WERKING
1.
Door het schakelen van externe regelapparatuur
wordt een elektrisch circuit tot stand gebracht en
de rookgasventilator zal starten.
2.
Zodra er voldoende onderdruk is (gecontroleerd
door
de
drukverschilschakelaar),
gedurende ± 30 seconden verbrandingslucht
aangezogen (voorspoelen).
3.
Ontsteking gebeurt direct op de hoofdbrander.
Een gloei-ontsteker gloeit gedurende ± 15 sec.,
waarna de gaskleppen geopend worden en de
brander ontsteekt.
4.
Indien de brander niet binnen 5 sec. ontsteekt na
het openen van de gaskleppen, zal het elektro-
nisch vlamrelais uitschakelen en het toestel gaat
in veiligheid. De signaallamp in de resetknop op
de voorzijde van het toestel (en op de afstands-
bediening, indien toegepast) zal branden. Na ca.
10 sec. kan de resetknop worden ingedrukt om
het toestel opnieuw te laten starten.
5.
Vlambeveiliging vindt plaats d.m.v. het principe
van ionisatie. Een correcte vlam zorgt voor een
elektrische stroom tussen de ontsteker en de
brander. Om te controleren of deze ionisatie-
stroom voldoende is, dient men de brug tussen
aansluitklem 17 en 18 van het branderrelais te
9
7. INBEDRIJFSTELLING EN WERKING
wordt
verwijderen en een DC micro-ampèremeter
tussen deze twee klemmen aan te sluiten. De
ionisatiestroom moet min. 2µA bedragen.
6.
Gelijktijdig met het inschakelen van de ontsteking
en het openen van de gaskleppen, komt de
ventilatorthermostaat
luchtventilator onder spanning. Na ca. 2 min. zal
de ventilator starten en de warme lucht wordt nu
in de ruimte geblazen.
7.
Indien
de
toevoer
onvoldoende is, zal de brander doven en het
toestel zal automatisch herstarten zodra de
toevoer van de verbrandingslucht hersteld is. Dit
wordt
gecontroleerd
drukverschilschakelaar.
8.
Als de brander om een of andere reden dooft
tijdens bedrijf, zal er automatisch een nieuwe
ontsteekcyclus volgen; als de brander bij deze
poging niet ontsteekt, zal het toestel in veiligheid
gaan. Er zal dan een handmatige reset moeten
plaatsvinden op de branderautomaat, om het
toestel opnieuw in bedrijf te stellen.
9.
Ingeval er om enigerlei reden oververhitting zou
plaatsvinden, zullen de veiligheidsthermostaten
in werking treden en wordt de brander
uitgeschakeld. De brander wordt door de eerste
veiligheid (LC1) uitgeschakeld en deze schakelt
automatisch weer in na afkoeling en de
ontsteekcyclus start opnieuw. De tweede
veiligheid (LC3), die op een hogere temperatuur
is afgesteld, schakelt zichzelf en de brander uit.
Een manuele reset van LC3 door op de knop te
drukken, is noodzakelijk om het toestel weer in
bedrijf te stellen. Hiervoor moet een afkoeltijd
van ca. 1 minuut in acht worden genomen.
Controleer tevens wat de oorzaak van de storing
geweest zou kunnen zijn.
10.
Wanneer de gewenste temperatuur of verwar-
mingstijd is bereikt, wordt de spanning op het
branderrelais uitgeschakeld en de brander dooft.
De luchttransportventilator zal blijven draaien tot
de warmtewisselaar voldoende is afgekoeld.
11.
Om het toestel voor een korte periode uit te
schakelen, dient alleen de ruimtethermostaat op
een lager niveau te worden ingesteld. Om de
verwarming opnieuw te starten, de thermostaat
hoger instellen.
12.
Voor
een
langere
thermostaat op de laagste stand zetten en de
gaskraan dichtdraaien. De elektrische voeding
mag pas worden uitgeschakeld nadat de
luchttransport-ventilator is gestopt.
Om het toestel opnieuw te starten, volg de
instrukties voor het ontsteken.
13.
Het gas en de elektriciteit mogen alleen
afgesloten worden in noodgeval of voor langere
stilstandsperiodes.
(FCR)
van
de
van
verbrandingslucht
door
de
stilstandsperiode
de
0107T2LONLNL