3
Leg een stapel van maximaal 30 kaarten in de INVOERlade.
Zorg dat de rechterzijde van de stapel tegen de omhoog
geplaatste kaartgeleider ligt.
N.B.
Als u op enveloppen van 90 x 205 mm (JIS #4)
afdrukt, moet de klep omhoog liggen en naar u zijn gericht.
4
Duw de hendel van de regelaar voor papierlengte omlaag,
zodat deze niet in de weg zit wanneer u de UITVOERlade
terugplaatst.
5
Schuif de papierregelaars goed tegen de randen van
de kaarten.
Korte zijde naar voren
Zet de hendel los door
op de binnenzijde van
het onderste deel te
duwen.
6
Plaats de UITVOERlade terug.
Misschien moet u hiervoor de printerkap iets oplichten.
7
Druk af op de kaarten.
Als u klaar bent met afdrukken, vergeet dan het
volgende niet:
•
Zet de kaartgeleider weer omlaag.
•
Neem de resterende kaarten uit de INVOERlade en vervang
ze door het soort papier waarop u de volgende keer wilt
afdrukken.
•
Geef in de software de juiste instellingen op voor het papier
dat u voor de volgende afdruktaak gebruikt.
43