•
"Wachtwoorden en de sluimerstand (Standby)" op pagina 94
•
"Wachtwoorden invoeren" op pagina 94
•
"Systeemwachtwoord" op pagina 94
•
"Beveiliging van de vaste schijf" op pagina 99
•
"Beheerderswachtwoord" op pagina 97
Wachtwoorden en de sluimerstand (Standby)
Als u wachtwoorden hebt ingesteld en u zet uw computer met Fn+F4 in de spaarstand Standby, verloopt de
procedure voor het weer in gebruik nemen als volgt:
• U wordt niet gevraagd het wachtwoord op te geven als u de normale werking hervat.
• Als u een vaste-schijfwachtwoord hebt ingesteld voor een vaste-schijf- of SSD-station, wordt dat station
bij het hervatten automatisch ontgrendeld.
Wachtwoorden invoeren
Als dit pictogram wordt afgebeeld, typt u een systeemwachtwoord of een beheerderswachtwoord.
Als dit pictogram wordt afgebeeld, typt u een gebruikerswachtwoord voor de vaste schijf. Als u een
beheerderswachtwoord wilt opgeven, doet u het volgende:
1. Druk op F1. Het pictogram verandert in:
2. Typ nu het masterwachtwoord voor de vaste schijf.
Opmerking: Als u wilt terugkeren naar het eerste pictogram, drukt u nogmaals op F1.
Als dit pictogram wordt afgebeeld, typt u een beheerderswachtwoord.
Opmerking: Als u bij het typen van het wachtwoord op een verkeerde toets hebt gedrukt, kunt u dat
herstellen door op Backspace te drukken.
Systeemwachtwoord
U kunt een systeemwachtwoord instellen om uw computer te beveiligen tegen gebruik door onbevoegden.
Als u een systeemwachtwoord hebt ingesteld, wordt u telkens als u de computer aanzet, gevraagd om dat
wachtwoord te typen. Om de computer te kunnen gebruiken, moet u het juiste wachtwoord invoeren.
Een systeemwachtwoord instellen
1. Druk deze aanwijzingen af.
2. Sla alle open bestanden op en sluit alle programma's af.
3. Zet de computer uit en daarna weer aan.
4. Druk zodra het logoscherm verschijnt op F1. Het programma ThinkPad Setup verschijnt.
5. Selecteer Security met behulp van de cursortoetsen.
6. Selecteer Password.
7. Selecteer Power-on Password.
94
Handboek voor de gebruiker