FG1 (37–39) – klemmen voor de aansluiting van de luchtklepaandrijvingen. Deze klemmen kunnen ook
worden gebruikt voor het aansluiten van 24 V AC-voedingsaandrijvingen met of zonder veerretour.
Indicatie (40–42) – klemmen worden gebruikt wanneer een normaal open (NO) contact nodig is voor
de bedrijfsstatus of de storingsindicatie.
Koelregeling (43–46) – digitale normaal open (NO) uitgangen voor het regelen van directe expansie
(DX) koelers/verwarmers. Het doel van de uitgangen verschilt afhankelijk van het type DX-apparaatbedie-
ning dat in het bedieningspaneel is besteld of geprogrammeerd
•
Stappenregeling van start/stop type DX-koelapparaten – de 3 uitgangen worden na elkaar geactiveerd,
wanneer het vermogen van de vorige fase onvoldoende is, met 5 min. vertraging.
•
Stappenregeling van de omkeerbare start/stop (koelen/verwarmen) DX-apparaten – DX1- en DX2-uit-
gangen worden na elkaar geactiveerd wanneer het vermogen van de vorige fase onvoldoende is, met
een vertraging van 5 min. De DX3-uitgang wordt gebruikt voor het schakelen van DX-apparaten tussen
de koel- en verwarmingsmodi.
•
Als een DX-apparaat wordt aangestuurd door een gemoduleerd signaal (0..10 V), worden digitale uit-
gangen gebruikt voor het starten van een DX-apparaat en het wijzigen van de bedrijfsmodi daarvan:
DX1 – startsignaal, DX2 – koeling, DX3 – verwarming. Het voedingsstuursignaal voor dit type DX-kast
wordt aangesloten op de TG2-aansluitingen.
Waterpomp-/spoelalarm (47–48) – hier kunt u een signaal aansluiten om storingen in de waterpomp
aan te geven (als deze functie beschikbaar is op de pomp); als de pomp uitvalt, wordt de luchtbehande-
lingskast uitgeschakeld. Deze klemmen kunnen ook worden gebruikt voor extra vorstbescherming van de
waterluchtverwarmerspoel, door hier een capillaire thermostaat aan te sluiten, die op het oppervlak van de
spoel is gemonteerd.
Alle draden die met het hoofdpaneel van het bedieningspaneel moeten worden verbonden, moeten
door kabeldoorvoeren (boven- of onderkant van de luchtbehandelingskast) worden getrokken. De tules
worden vastgezet om de waterdichtheid te garanderen.
6.3. Installatie bedieningspaneel
Het bedieningspaneel moet worden geïnstalleerd in een ruimte met:
•
Omgevingstemperatuur – 0..40 °C;
•
Relatieve luchtvochtigheid – 20..80 %;
•
Gegarandeerde bescherming tegen toevallige waterdruppels.
Het bedieningspaneel kan worden gemonteerd in een verborgen montagedoos of direct aan de wand
(schroeven meegeleverd met het paneel). U kunt ook magneten gebruiken (op de achterkant) om het pa-
neel op metalen oppervlakken te bevestigen (d.w.z. op de deur van de kast).
Gebruik geen andere schroeven van een ander type of formaat dan de schroeven die
voor de montage van het bedieningspaneel worden meegeleverd. Verkeerde schroeven
kunnen schade aan een printplaat veroorzaken.
1
Als het DX-apparaat niet vooraf in de besturingssoftware is gede nieerd, zijn deze uitgangen inactief.
UAB KOMFOVENT behoudt het recht om veranderingen door te voeren zonder dit vooraf kenbaar te maken
RHP STANDARD_installation manual_24-03
:
1
33