voorkomen, wordt aanbevolen basale locaties voor implantatie van de leidingen te
vermijden.
De kans op directe atriale activatie door CCM-therapie pulsen kan worden getest tijdens
implantatie door de CCM-pulsamplitude in te stellen op de hoogst mogelijke waarde en
de CCM-lijnvertraging op 40 tot 50 ms te zetten boven de aanbevolen instelling, waarbij u
ervoor zorgt dat de CCM-therapie pulsvertraging, inclusief de balansfase, geheel binnen
de grenzen blijft van de ventriculaire absolute refractaire periode, waarna de CCM-
therapie wordt afgegeven terwijl het hartritme van de patiënt wordt gecontroleerd op
episodes van atriale activatie. De test moet de afwezigheid bevestigen van atriale
activatie met de verhoogde CCM-amplitude en verlengde CCM-lijnvertraging.
Buiten een goede locatie voor de leiding en programmering van de CCM-parameters,
moet er nog een beschermende maatregel worden geïmplementeerd, zijnde de
programmering van de atriale tachycardiesnelheid (alleen ODO-LS-CCM modus) tot een
afdoende lage waarde om te voorkomen dat de afgifte van CCM-therapie atriale aritmie
veroorzaakt, terwijl een consistente afgifte van de CCM-therapie mogelijk blijft.
5.3
Elektrocauterisatie
Waarschuwing: Het gebruik van chirurgische elektrocauterisatie-apparaten, met name van
unipolaire aard, kan tot onderbreking van de CCM-therapie leiden of kan ertoe leiden
dat de OPTIMIZER Smart Mini IPG terugkeert naar de "DOWN" modus (OOO-modus,
zonder afgifte van CCM). Als het apparaat teruggekeerd is naar haar "DOWN" modus,
moet het worden gereset en daardoor worden alle statistische gegevens van het
apparaat gewist. Het apparaat kan beschadigd raken als een hoge energie
samenkomt in het systeem.
Het gebruik van elektrocauterisatie in dichte nabijheid van een geïmplanteerde OPTIMIZER
Smart Mini IPG kan ook radiofrequente (RF) energie direct koppelen door de leidingen en
leidingpunten in het hartspierweefsel, wat tot brandwonden of mogelijk hartritmestoornissen kan
leiden. Als elektrocauterisatie wordt gebruikt, dienen korte signaalstoten te worden overwogen,
waarbij de neutrale elektrode zo wordt gepositioneerd dat de effecten op de OPTIMIZER Smart
Mini IPG en de aangesloten leidingen zo klein mogelijk zijn. Het risico van nadelige effecten kan
worden verkleind door de OPTIMIZER Smart Mini IPG in de OOO-modus te zetten. De perifere
pols van de patiënt dient te worden gevolgd gedurende de procedure en een juist gebruik van de
OPTIMIZER Smart Mini IPG dient direct na de procedure te worden geverifieerd.
5.4
RF-ablatie
Waarschuwing: RF-ablatie kan ertoe leiden dat de OPTIMIZER Smart Mini IPG de afgifte van
CCM-therapie onderbreekt of dat wordt teruggekeerd naar de "DOWN" modus (staat
gelijk aan de OOO-modus, zonder afgifte CCM) met een mogelijk verlies van
statistische gegevens. Afhankelijk van de energie die samenkomt in het systeem, kan
het apparaat beschadigd raken. Als een RF-ablatieprocedure wordt uitgevoerd in
dichte nabijheid van de leidingen, kunnen de leidingen radiofrequente (RF) energie
koppelen via de leidingpunten in het myocardium, leidend tot brandwonden of
mogelijke hartritmestoornissen.
Als een RF-ablatieprocedure moet worden uitgevoerd, dient de neutrale elektrode zo te worden
gepositioneerd dat de spanning die door de OPTIMIZER Smart Mini IPG en de leidingen stroomt,
tot een minimum beperkt wordt. Vermijd direct contact tussen de ablatiekatheter en de
OPTIMIZER Smart Mini IPG of haar leidingen. Het risico van nadelige effecten kan worden
verkleind door de OPTIMIZER Smart Mini IPG in de OOO-modus te zetten. De perifere pols van
de patiënt dient te worden gevolgd gedurende de procedure en een juist gebruik van de
OPTIMIZER Smart Mini IPG dient direct na de procedure te worden geverifieerd. Als het
apparaat de "DOWN" modus heeft aangenomen, moet het worden gereset door gekwalificeerd
personeel. Een gevolg van een apparaatreset is dat alle statistische gegevens die zijn
opgeslagen in de IPG worden gewist.
7