7.10
Afdraaiproef
Voor een exacte controle van de strooihoeveelheid adviseren wij bij iedere strooi-
middelwissel een afdraaiproef uit te voeren.
Voer de afdraaiproef uit:
Vóór de eerste keer strooien.
Als de kwaliteit van het strooimiddel sterk veranderd is (vocht, hoog stofaan-
deel, korrelbreuk).
Als een nieuw strooimiddel gebruikt wordt.
De afdraaiproef moet bij lopende aftakas bij stilstand of tijdens het rijden op een
testtraject worden uitgevoerd.
Bij de schotelstrooiers met één strooischijf met variant Q voert u de afdraaiproef
aan de bedieningsunit QUANTRON-K2 uit.
De afdraaiproef wordt in de aparte gebruiksaanwijzing van de bedieningseen-
heid QUANTRON-K2 beschreven. Deze gebruiksaanwijzing vormt een be-
standdeel van de bedieningsunit QUANTRON-K2.
7.10.1
Streefstrooihoeveelheid bepalen
Bepaal vóór aanvang van de afdraaiproef de streefstrooihoeveelheid.
Voor het vaststellen van de streefstrooihoeveelheid per minuut hebt u nodig:
De rijsnelheid,
De werkbreedte,
De gewenste strooihoeveelheid.
Voorbeeld: U wilt de streefstrooihoeveelheid vaststellen. Uw rijsnelheid bedraagt
3 km/u, de werkbreedte is op 4 m vastgelegd en de strooihoeveelheid dient
50 g/m
Indien u uw waarden niet in de strooitabel vindt, moet u de streefstrooihoeveel-
heid via een formule bepalen.
Streefstrooihoeveelheid
(kg/min)
Voorbeeld:
2
te bedragen.
= Rijsnelheid (km/u) x werkbreedte (m) x strooihoeveelheid (g/m
3 km/u x 4 m x 50 g/m
LET OP
60
2
= 10 kg/min
60
Machine-instellingen
7
2
)
89