Voer het commando uit om de stabilisatoren te bewegen; de stabilisatoren moeten onbeweeglijk blijven.
8.3.2.2. CONTROLES OP DE ARM
8.3.2.2.1. CONTROLE VAN DE LATERALE LEISLOFFEN
Wanneer de machine gestabiliseerd is en de kooi niet beladen is, brengt u de arm minstens 10 cm omhoog van zijn steun en
laat u die ongeveer een halve meter uitschuiven. Van op de grond neemt u de kooi vast en oefent u afwisselend een laterale
kracht uit. Kijk tijdens deze actie of er speling is tussen de verschillende uitschuifelementen van de arm. Deze speling moet
beperkt aanwezig zijn, tussen 3 en 7 mm.
Voer ook, in zoverre dit mogelijk is, een visuele controle van de leislof uit. Neem contact op met de assistente in geval van twijfel.
8.3.2.2.2. CONTROLE VAN DE STEUNLEISLOFFEN
Voor elk telescopisch element moet u controleren of alle bevestigingsschroeven van de leisloffen in de buurt van de koppen
en op de bodem van de arm aanwezig zijn. Bovendien moeten de leisloffen intact zijn, dit betekent dat er geen barstjes of
uitgesproken tekenen van slijtage aanwezig mogen zijn. Raadpleeg de catalogus van de reserveonderdelen in bijlage om de
positie van de leisloffen terug te vinden.
8.3.2.2.3. AANSLUITING 230V (OPTIE)
Indien een aansluiting 230 V aanwezig is, moet u de werking ervan controleren door de aansluiting op de wagen te verbinden
met een zekere bron.
Wanneer de schakelaar wordt bediend, moet u aan de hand van een tester of een werkgereedschap controleren of er
spanning aanwezig is op de aansluiting in de kooi.
8.3.2.2.4. IN NOODGEVAL NAAR BENEDEN BRENGEN
Probeer de handpomp en het naar beneden brengen in noodgeval volgens de procedure beschreven in de voorziene paragraaf
in het hoofdstuk "COMMANDO'S EN GEBRUIK VAN DE MACHINE".
8.3.2.2.5. ELEKTRISCHE POMP OF ELEKTRISCHE MOTOR (OPTIE)
Indien aanwezig, test u de elektrische pomp als volgt:
STAP
ACTIE
1
Zet de motor van de wagen uit.
2
Sluit de stroomaansluiting van de elektrische pomp aan en geef voeding.
3
Start en probeer om enkele bewegingen uit te voeren, deze bewegingen moeten normaal verlopen.
8.3.2.2.6. WERKING VAN DE NOODKNOP
Druk op de noodknop op de bedieningen beneden; de motor van de wagen moet uit zijn. Probeer om bewegingen uit te
voeren; de hoogwerker moet onbeweeglijk blijven.
8.3.2.2.7. CONTROLE VAN DE LOODVERZEGELINGEN
Controleer de loodverzegelingen op de kleppen, sensoren of bescherm-/sluitcarters van de instrumenten voor controle/
beperking. Raadpleeg de specifieke paragraaf in het deel "Bijlagen" om de componenten te vinden die met een loodje
Gebruiksaanwijzingen en waarschuwingen volgens de EG-norm - Bladzijde
65