2.4 Werkbereik
2.4.1 Scherm
Als er meerdere monitors in de dupliceermodus (bijv. alle monitors tonen hetzelfde beeld) worden
gebruikt, wordt het werkbereik van het apparaat aan alle monitors toegewezen. Als de pen in het
werkbereik wordt bewogen, beweegt de cursor op alle beeldschermen tegelijk.
Als er meerdere monitors in de uitgebreide modus worden gebruikt, moet het werkbereik van het
apparaat op de stuurprogramma-interface worden geselecteerd om deze naar de bijbehorende
monitor te verplaatsen.
Het stuurprogramma heeft drie modi om het weergavebereik van het scherm in te stellen:
(1) Volledig scherm instellen: Stel het schermbereik van de geselecteerde monitor in op maximum.
(2) Schermbereik instellen: Stel het weergavebereik van het scherm met de muis handmatig in.
Klik met de muis op de eerste positie (linksboven) van het weergavebereik van het scherm en
klik vervolgens op de tweede positie (rechtsonder).
(3) Aanpassen: Voer handmatig de coö rdinaten in de desbetreffende invoervelden onder X, Y, W
en H in om de grootte van het weergavebereik van het scherm aan te passen, of gebruik de
muis om het schermpictogram van de stuurprogramma-interface te verslepen om het
weergavebereik van het scherm aan te passen.
Kalibreren:
Kalibreer de afwijking tussen de stylus en de cursor.
Displaynummer tonen:
Identificeer alle aangesloten monitors; de numerieke identificators worden in de
linkerbenedenhoek van elke monitor weergegeven.