5
Montage en installatie
5.1
Waarschuwingen bij de montage
AANWIJZING
Onjuist handelen bij de installatie van de DriveControl kan leiden tot materiële schade of een verkorte
levensduur van de DriveControl.
De DriveControl niet laten vallen en niet op de verkeerde manier gebruik van maken om schade aan het
¾
binnenwerk van de DriveControl te voorkomen.
Iedere DriveControl voor montage controleren op zichtbare schade.
¾
Zorg ervoor dat tijdens de montage geen kracht op de DriveControl wordt uitgeoefend (geen buig- of
¾
torsiebelasting).
Geen extra bevestigingsgaten in de behuizing boren en bestaande boorgaten niet vergroten.
¾
Zorg ervoor dat door externe warmtebronnen in geen geval de toegestane bedrijfstemperatuur wordt
¾
overschreden.
5.2
Installatie van de DriveControl
Zoek een vlak oppervlak waarop de DriveControl moet worden geïnstalleerd.
¾
Gebruik de DriveControl als sjabloon en markeer het midden van de beide installatieboorgaten. Voor de
¾
afstand tussen de installatieboorgaten zie „Afmetingen" op pagina 21.
Boor twee installatieboorgaten met ø 5,6 - 6 mm op de markeringen.
¾
DriveControl vastdraaien.
¾
Zorg ervoor dat er draaibewegingen in de behuizing worden gemaakt.
¾
Versie 1.1 (07/2019) Online
Vertaling van de originele gebruikershandleiding
Montage en installatie
23 van 58