Installatiehandleiding
Tegelijkertijd met de motor wordt ook de ontsteektransformator in werking gezet. Dit is aan
de voorzijde van het toestel zichtbaar, wanneer men tijdens de start achter in de
verbrandingskamer kijkt. Bij een goede ontsteking is een blauwe vlamboog te zien.
Na ± 12 seconden wordt de spanning (230 V) naar de magneetklep op de brandstofpomp
gestuurd
De klep opent zich. (hoorbaar aan een "tik")
De brandstof wordt vervolgens naar de olieverstuiver gepompt waar deze direct door de
ontsteking zal gaan branden.
Wanneer het toestel brandt, wordt na ± 2 seconden de ontsteking uitgeschakeld.
Dit is ten behoeve van de duurzaamheid van de transformator. Omdat het toestel werkt
volgens een zogenaamd hogedruksysteem is verdere ontsteking niet nodig.
De gehele werking van het toestel wordt automatisch geregeld en bewaakt d.m.v. de BCU in
combinatie met een fotocel.
Mocht er tijdens de start of tijdens bedrijf iets niet in orde zijn, b.v. geen olietoevoer of
zuurstofgebrek, dan zal het toestel direct in storing gaan.
Alle eerder genoemde componenten worden dan automatisch uitgeschakeld, (met
uitzondering van de ventilator) en het toestel gaat uit, de grote rode LED op de BCU zal
oplichten en één of meerdere kleine LED's zullen met knipperen de storing aangeven (zie
hoofdstuk 6.4).
Na indrukken van de ontstoringsknop begint het toestel z'n werking opnieuw. Is de oorzaak
van de storing intussen niet verholpen, dan zal het toestel echter weer in storing gaan. (let
op de veiligheidsvoorschriften)
Wanneer het toestel uitschakelt of uitgeschakeld wordt, dooft de vlam maar blijft de
ventilator nog ± 1 minuut nakoelen.
Wanneer men (b.v. in de zomer) alleen ventileert, dient er wel olie in de olietank
aanwezig te zijn. De oliepomp zou kunnen vastlopen wanneer deze niet gesmeerd
wordt door olie.
4.7. Uitschakelen van het toestel.
Druk op de witte knop van de BCU, na het nakoelen kunt u de stekker van de
netspanningkabel uit het stopcontact halen. Doe dit alleen wanneer het toestel uit is en
klaar is met nakoelen. De overige nog aangesloten toestellen zullen normaal blijven
functioneren.
4.8. Ruimtethermostaat.
Afhankelijk van het type ruimtethermostaat en de opstelling hiervan kan de temperatuur in
de ruimte iets hoger of iets lager zijn dan ingesteld. Men spreekt dan van
temperatuursdifferentie. (in- en uitschakelmoment van de ruimtethermostaat)
Wanneer men een ruimtethermostaat gebruikt met een kleine differentie, zal het toestel erg
vaak en kort verwarmen.
Gebruiksaanwijzing P 40 - P 120 BCU
Uitgave: 10.10
Pagina 17