2.2 Laden
Het laden mag uitsluitend met gelijkstroom gebeuren.
Voor het laden van de IRONCLAD
laadprocedures beschreven in EN 41773-1 en EN 41774
toegelaten. Alleen de laders geschikt voor de capaciteit en
type batterij mogen worden gebruikt om overladen van de
elektrische leidingen en contacten, alle ongepaste vorming
van laadgassen en lekkage van elektroliet te voorkomen.
In de gassingsfase mag de stroomgrens opgegeven in
EN 62485-3 niet overschreden worden. Als de lader niet
samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam
deze te laten testen door de batterijleverancier om na te
gaan of de lader geschikt is. Zorg tijdens het laden voor een
afvoer van de laadgassen. Deuren van trucks, deksels van de
batterijcontainer en afdekkingen van batterijcompartimenten
moeten worden geopend of verwijderd.
Tijdens het laden in de truck moeten de door de fabrikant
gespecificeerde ventilatieopeningen worden geopend.
In alle gevallen moet de ventilatie voldoen aan de
EN 62485-3 norm. De ventilatiedoppen moeten op de cellen
blijven en gesloten worden gehouden. Sluit de batterij aan
met uitgeschakelde lader en zorg dat de polariteit correct is
(positief op positief, negatief op negatief).
Zet de lader dan aan. Tijdens het laadproces stijgt de
temperatuur van de elektrolyt met ongeveer 10°C, dus het
laden mag alleen beginnen wanneer de temperatuur van de
elektrolyt lager dan 45°C is.
De temperatuur van de elektrolyt van batterijen moet vóór
het laden minstens +10°C zijn, anders wordt geen volledige
lading bereikt. Een lading is voltooid, wanneer de specifieke
aantrekking van de elektrolyt en de batterijspanning
gedurende twee uren constant zijn gebleven. EnerSys
geven automatisch de voltooiing van het laden aan.
Batterijen die zijn uitgerust met een elektrolyt-circulatiesys-
teem (optioneel): wanneer er een storing in de pomp wordt
aangegeven, controleer dan of het leidingsysteem is aanges-
loten en onderzoek het leidingsysteem op lekken of defecten.
(zie3.4. paragraaf Onderhoud).
De luchtleiding mag nooit tijdens het laden worden verwijderd.
2.3 Egalisatielading
Een egalisatielading garandeert levensduur en capaciteit.
Ze is nodig als de batterij te sterk ontladen is, als de batterij na
verschillende pogingen niet voldoende geladen is of als de
batterij geladen wordt met een IU laadcurve. Een egalisatie-
lading volgt na een normale lading. De laadstroom mag niet
hoger zijn dan 5A/100Ah van de nominale capaciteit (Zie punt
2.2 :Laden). Let op de temperatuur!
2.4 Temperatuur
Een temperatuur van 30°C wordt beschouwd als de nominale
temperatuur van het elektroliet. Hogere temperaturen kunnen
de levensduur verminderen. Lagere temperaturen reduceren
de beschikbare capaciteit. De maximale temperatuur is 55°C,
bij deze temperatuur is gebruik niet toegestaan.
2.5 Elektroliet
De nominale zuurdichtheid van het elektroliet wordt gemeten
bij de temperatuur van 30°C en het nominale elektrolietniveau
van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen
verlagen, lagere temperaturen verhogen de dichtheid. De
correctiefactor voor de temperatuur is -0,0007 kg/l per °C:
Zo komt de elektrolietdichtheid van 1,31 kg/l bij 45°C
bijvoorbeeld overeen met een dichtheid van 1,32 kg/l bij 30°C.
Het elektroliet moet voldoen aan de zuiverheids-voorschriften
in IEC 62877-2: 2016.
3. Onderhoud
3.1 Dagelijks onderhoud
De batterij na elke ontlading herladen. Bij het einde van de
lading kan het elektrolietniveau worden gecontroleerd. Vul
indien nodig bij met gedemineraliseerd water tot op het
nominale niveau. Het elektrolietniveau mag nooit lager zijn
dan de separatoren of de niveaumarkering « mini ».
Niet bijvuLLeN tijdeNs de eerste 10 cycLi.
3.1.1 Niveausensoren
Bij batterijen met niveausensoren moet het verklikkerlampje
dagelijks gecontroleerd worden
Lampje groen
Lampje rood knippert
®
batterijen zijn alle
-laders
®
niveau OK
niveau te laag
de cellen niet bijvullen tijdens de eerste 10 cycli, zelfs indien
het Led van de electrolyt-sensor rood knippert.
Controleer het elektrolytniveau aan de hand van de
positie van de vlotter van de vuldop) en vul aan het
eind van het laden gedemineraliseerd water bij. Aangezien
het lampje altijd betrekking heeft op een geselecteerde
referentiecel dienen ook de aanvullende opmerkingen onder
"3.3 Maandelijks onderhoud" in acht te worden genomen.
3.2 Wekelijks onderhoud
Controleer na het laden op zichtbare tekenen van stof of
beschadiging van de batterij-onderdelen. Besteed hierbij
extra veel aandacht aan de toestand van de laadkabels
en-stekkers. Regelmatig een egalisatielading uitvoeren bij
specifieke toepassingen waarbij met IU-laadcurve wordt
geladen (zie 2.3).
3.3 Maandelijks onderhoud
Meet en noteer de voltage van alle cellen of monobloc-
batterijen aan het einde van de lading, voor de lader is
uitgeschakeld. Na afloop van het laden moeten de elektrolyt-
dichtheid, elektrolyttemperatuur en het niveau (bij gebruik
van niveausensoren) van alle cellen gemeten en genoteerd
worden. Op deze manier kan de servicedienst de batterijen
grondig onderzoeken of herstellen. Deze controle gebeurt na
een complete lading en een rusttijd van minimum 2 uren.
Meet en noteer:
• de totale spanning
• de spanning per element
• Bij onregelmatigheden in de spanningen ook de elektroliet-
dichtheid van elk element controleren.
3.4 Jaarlijks onderhoud
Volgens de norm EN 1175-1 moet wanneer nodig maar
minstens 1 keer per jaar een geschoolde electricien de
isolatieweerstand van batterij en voertuig meten. Dit nazicht
moet gebeuren conform de norm EN 1987-1. De norm
EN 62485-3 bepaalt dat de isolatieweerstand van de batterij
nooit onder 50 Ω per Volt van de nominale spanning mag
liggen. Voor batterijen tot 20 V nominale spanning loopt de
minimumwaarde op tot 1000 Ω.
batterijen met een elektrolyt-circulatiesysteem: het filter
van de luchtpomp moet minstens tijdens het jaarlijks
onderhoud worden gecontroleerd en indien nodig gereinigd
of vervangen worden. Afhankelijk van de omgeving kan vaker
dan eenmaal per jaar een filtercontrole nodig zijn. Eerdere
vervanging van het filter is nodig, wanneer om onduidelijke
redenen (geen lekken in de luchtleidingen) het defect-signaal
van het luchtmengsysteem van de lader of op de batterij (op
de DC-luchtpomp of op de afstandscontrole) gaat branden.
Controleer tijdens het jaarlijks onderhoud de correcte werking
van de luchtpomp.
4. Onderhoud
De batterij altijd schoon en droog houden. Vloeistof in de
container
wegzuigen
en
instructies afvoeren. Beschadigingen aan de trog-isolatie
moet na het reinigen van de beschadigde delen worden
hersteld om corrosie te vermijden en om zeker te zijn dat
de isolatie waarde volgens EN 62485-3 wordt gehaald. Als
hiervoor cellen moeten gedemonteerd worden contacteert u
best uw servicedienst.
Gebruik nooit minerale smeermiddelen op de batterij, het
afdichtingsmateriaal van de pool is hier niet tegen bestand en
kan permanent worden beschadigd. Gebruik (indien nodig)
siliconenvet met TPFE.
5. Opslaan van batterijen
Een batterij die voor een langere periode niet wordt gebruikt
moet,volledig geladen, in een droge en vorstvrije ruimte
worden bewaard. Om de batterijen gebruiksklaar te houden
kan één van de volgende methoden worden gebruikt:
1. Maandelijkse egalisatielading volgens punt 2.3
2. Egalisatielading bij een laadspanning van 2,29 Volt x het
aantal cellen
De stockagetijd heeft een invloed op de levensduur van de
batterij.
6. Storingen
Indien storingen aan batterij of lader worden vastgesteld dan
kunt u het beste onmiddellijk de servicedienst inschakelen.
Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van
een storing. Een EnerSys servicecontract vereenvoudigt snel
opsporen en voorkomen van fouten.
volgens
de
voorgeschreven