3. Het andere uiteinde van de slang naar een geschikte
afvoer (bijv. afvoerputje of een voldoende groot
opvangreservoir) leiden. Zorg dat de slang niet wordt
geknikt.
Verwijder de slang als het condens weer moet worden
opgevangen via het condensreservoir. Laat de slang voor het
opslaan drogen. De slang kan in elke willekeurige
bedrijfsmodus worden aangesloten voor permanent gebruik.
Automatisch ontdooien
Bij lage omgevingstemperaturen, kan de verdamper tijdens het
ontvochtigen bevriezen. Het apparaat voert dan een
automatische ontdooiing uit. Tijdens de ontdooifase wordt de
ontvochtiging kort onderbroken. De ventilator blijft draaien.
De LED Defrost (13) brandt.
De duur van het ontdooien kan variëren. Schakel het apparaat
tijdens het automatisch ontdooien niet uit. De netstekker niet
uit het stopcontact trekken.
Wasdroging
Het apparaat kan daarnaast ook als ruimtelucht-wasdroger voor
ondersteuning van de droging van nat wasgoed in woon- of
werkruimten worden gebruikt.
Bij de positionering van het apparaat of een wasrek rekening
houden met de minimale afstanden volgens de technische
gegevens.
10
Voor wasdroging worden de volgende luchtvochtigheidswaarden
aanbevolen:
• Kastdroog = 46 % relatieve luchtvochtigheid
• Strijkdroog = 58 % relatieve luchtvochtigheid
• Voorgedroogd = 65 % relatieve luchtvochtigheid
De instellingen van de relatieve luchtvochtigheid op het
apparaat aanpassen (bijv. 60 % relatieve luchtvochtigheid voor
strijkdroog wasgoed). Gebruik indien nodig een meetapparaat
voor het meten van de luchtvochtigheid.
Buiten gebruik stellen
Waarschuwing voor elektrische spanning
Raak de netstekker niet aan met vochtige of natte
handen.
• Schakel het apparaat uit.
• De netstekker van het netsnoer uit het stopcontact trekken
door de stekker vast te pakken.
• Verwijder indien nodig de condensafvoerslang en de hierin
aanwezige restvloeistof.
• Indien nodig het condensreservoir legen.
• Reinig het apparaat volgens het hoofdstuk onderhoud.
• Het apparaat opslaan volgens het hoofdstuk transport en
opslag.
Defecten en storingen
Het apparaat is tijdens de productie meerdere keren op een
goede werking getest. Mochten er desondanks storingen
ontstaan, controleer het apparaat dan op basis van de volgende
lijst.
Het apparaat start niet:
• Controleer de netaansluiting.
• Controleer het netsnoer en de netstekker op
beschadigingen.
• Controleer de afzekering van de gebouwinstallatie.
• Controleer het vulpeil van het condensreservoir, maak het
indien nodig leeg. De indicatie Condensreservoir vol (12)
mag niet gaan branden.
• Controleer of het condensreservoir goed is geplaatst.
• Controleer de ruimtetemperatuur. Houd rekening met het
toegestane werkbereik van het apparaat volgens de
technische gegevens. Het kan zijn dat het apparaat niet
start door te lage omgevingstemperaturen (< 5 °C).
• Controleer of de indicatie Automatische ontdooiing (13)
knippert (zie foutcodes).
luchtontvochtiger TTK 32 E
NL