Bediening
Schakel de oven in.
Het hoofdmenu verschijnt.
Plaats het gerecht in de oven.
Kies de gewenste functie.
Eerst verschijnt de functie. Naargelang
de functie verschijnen achtereenvolgens
de voorgeprogrammeerde temperatuur,
het voorgeprogrammeerde magnetron-
vermogen en de bereidingstijd.
Wijzig de voorgeprogrammeerde
waarden voor de bereiding en stel in-
dien nodig de bereidingstijd in.
U kunt nadien de temperatuur wijzigen
met behulp van het navigatiegedeelte,
het magnetronvermogen via de sen-
sortoets /W en de bereidingstijd via
de sensortoets .
Bevestig elke keuze met OK. Bij
functies zonder magnetron start u de
bereiding door de temperatuur te be-
vestigen.
Bij functies met magnetron verschijnen
het ingestelde magnetronvermogen en
de ingestelde bereidingstijd.
Bij functies met magnetron start u de
bereiding met behulp van de sensor-
toets OK.
Het gerecht wordt bereid.
Wanneer u een temperatuur hebt inge-
steld, kunt u het stijgen van de tempe-
ratuur in het display volgen. Als de inge-
stelde temperatuur voor het eerst wordt
bereikt, klinkt er een signaal.
52
De magnetronfunctie wordt uitgescha-
keld zodra u het bereidingsproces on-
derbreekt of de deur van de oven
opent. Met de sensortoets OK kunt u
de bereiding voortzetten.
Gebruik na de bereiding de sensor-
toets van de gekozen functie om de
bereiding te beëindigen.
Haal het gerecht uit de oven.
Schakel de oven uit.