STARTUP
3. STARTUP
1. Monteren in de schakelkast: De volgorde van de toestellen op de DIN-rail kan u vrij kiezen. Het is echter aan te bevelen om aan
de linker zij de te beginnen met de FSNT14 en FAM14 of FTS14KS. Bij een belasting van de voeding, groter dan 4 W dient men aan
de linker zij de een ½ verluchtingsmodule te voorzien met aangrenzende toestellen. Bij een belasting groter dan 6 W is echter
bij komend ½ verluchtingsmodule tussen de FSNT14 en de FAM14 met het afstandsstuk DS14 vereist.
De verbinding van de Bus en de voeding gebeurt door middel van de bij geleverde bruggetjes met 4 contacten. Men plaatst best
de bruggetjes nadat alle elektrische verbindingen aangesloten zij n! Mocht je dit eerst doen, dan kan door de druk bij het
aanschroeven van de klemmen torsie komen op de modules en de bruggetjes waardoor deze beschadigd kunnen geraken.
Enkel het gereedschap SMW14 gebruiken voor het (de)monteren van de bruggetjes, en enkel loodrecht op de DIN-rail bewegen.
De verbinding tussen toestellen die op verschillende rails staan, kan gebeuren met een BBV14. Deze wordt geplugd op het
laatste toestel rechts op de ene rail en het eerste links op de volgende rail. Als alternatief kan men ook de bus-koppelaars
FBA14 gebrui ken. Indien er meerdere toestellen in een andere verdeelkast geplaatst zij n, kan men de bus door verbinden met
die andere verdeelkast. Wanneer men over verschillende verdiepingen naast de RSA/RSB ook de Hold-leiding moet doorver-
binden, dan moet men in elk geval ook de GND-leiding mee doorverbinden. Voor de verbinding tussen de beide verdeelkasten
raden wij het gebruik van afgeschermde telecommunicatiekabel aan, of nog beter een CAT7 kabel. Eén 120 Ω afsluitweerstand
moet in de laatste actor van de laatste rij geplugd worden. Deze worden meegeleverd met de FAM14 of de FTS14KS.
Alle HOLD klemmen van de toestellen, aangesloten op de Bus, moeten met elkaar verbonden zij n. Het is eveneens belangrij k
dat alle GND-klemmen met elkaar verbonden worden (ook indien de Bus geïnstalleerd is in verschillende borden). Zo kan de
toegang tot de Bus geregeld worden en kunnen botsingen vermeden worden.
De verbinding van meerdere FEM in een sub-RS485 bus moet gebeuren met een leiding in lij n, conform de RS485 bussystemen.
Een stervormige verbinding, met telkens een leiding per FEM, is niet toegelaten. Bij elk van de drie radio ontvangstmodules
FEM moet de jumper in een andere positie geplaatst worden.
Vooraleer het toekennen van adressen moet de bus met al zij n bruggetjes getest worden zoals beschreven in paragraaf 6.
2. Toestellen een adres geven: na de montage maar vóór het programmeren moet elk toestel één van de 126 adressen toegewezen
krij gen. Het is principieel aan te raden om toesteladressen toe te kennen. Enkel dan kan men met de PCT14 software de toe-
stellen uitlezen, wij zigen en opslaan. Zonder toesteladres kunnen de volgende toestellen niet in de actoren of GFVS-visualisatie
ingeleerd worden: FSU14, FMSR14, F3Z14D, FSDG14, FWZ14, FWG14MS, DSZ14!
Bij het toekennen moet men zorgvuldig te werk gaan zodat men hetzelfde adres geen tweemaal toekent. Anders kan men de
installatie met de PCT14 software niet uitlezen!
Het zekerste is de adrestoekenning te doen met de PCT14 software, zie punt B).
A) Manueel toekennen van adressen: Draai de knop BA van de FAM14 of de FTS14KS op positie 1. De LED licht rood op. Draai de
middelste draaiknop van één enkele actor op LRN; de LED knippert traag. (Pas op: bij de FSR14, FAE14en F4HK14 moet de on-
derste draaiknop ook op 1..2 of 1..4 staan). Na enkele seconden wordt er een adres toegekend en gaat de LED op de FAM14 of de
FTS14KS gedurende 5 seconden groen oplichten. Het is pas wanneer deze terug rood wordt, dat men een adres kan toe kennen
aan de volgende actor.
ELTAKO – THE HOME OF INNOVATION.
GEBRUIKSAANWIJ ZING EN INSTALLATIEGIDS VOOR DE SERIE 14 RS485-BUS MODULAIRE TOESTELLEN
5