8. Installatie
7.
Wanneer
toonfrequentontvanger
toonfrequentontvanger voorschrijft, moeten
de beide datakabels (wit en rood) ook worden
geïnstalleerd. De polariteit speelt hierbij geen
rol.
8.
Bij de installatie van meerdere apparaten
moeten de fasen van de eerste, tweede en
derde lader, die draaiend volgens de afbeelding
hiernaast, op het stroomcircuit van het huis
worden aangesloten om te zorgen voor een
gelijkmatige verdeling van de belasting bij het
laden van eenfasige voertuigen.
Activeer het statische belastingsbeheer via de
go-e Charger-app (wifi vereist).
18
18
de
energieleverancier
een
9. Inbedrijfname/laden
1.
Start van de lader
De
inbedrijfstelling of na een herstart een zelftest
uit, waarbij de leds in regenboogkleuren
branden.
2.
Klaar om op te laden
De go-e Charger is klaar voor gebruik. Het aan-
tal blauw brandende leds komt overeen met de
ingestelde laadstroom.
Met de drukknop kunt u vijf vooraf gedefinieer-
de laadniveaus selecteren.
De laadniveaus kunt u in de go-e Charger-app
1 LED = 1 A
Gemini 11 kW = 6 A - 16 A
("Stroomniveau") individueel aanpassen. Het
Gemini 22 kW = 6 A - 32 A
maakt daarbij niet uit of de go-e Charger is aan-
gesloten op één of drie fasen.
3.
Laadproces starten
Sluit de go-e Charger en de auto via een Type
2 laadkabel (of bij een overeenkomstige auto
via een Type 2 op Type 1 adapterkabel) aan. Let
erop dat de Type 2 stekker tot de aanslag in de
Type 2 bus van de lader steekt.
De lader is klaar voor het opladen en wacht op
de vrijgave door de auto. De leds branden geel
in het aantal sterktes van de vooraf ingestelde
laadstroom.
go-e
Charger
voert
bij
de
eerste
19
19