3.8. RICHTING FASEVERANDERING
Deze meting wordt uitgevoerd op een driefasenet. Hiermee kan de volgorde van de fasen van dit net gecontroleerd worden.
3.8.1. BESCHRIJVING VAN HET MEETPRINCIPE
Het apparaat controleert of de drie signalen dezelfde frequentie hebben en vergelijkt vervolgens de fasen om hun volgorde te
detecteren (directe of omgekeerde richting).
3.8.2. HET UITVOEREN VAN EEN METING
Druk op de toets V voor het selecteren van de functie ● U
V
Sluit de 3 snoeren aan op de 3 fasen met inachtneming
van de juiste volgorde.
L1
L2
L3
N
PE
L1
L3
L2
komt overeen met een directe fasevolgorde.
L3
L1 L2
komt overeen met een omgekeerde fasevolgorde.
3.8.3. FOUTINDICATIE
Het apparaat meldt als:
■ de meting buiten het meetgebied komt, voor wat betreft de spanning en de frequentie,
■ het onevenwicht van de amplitude > 20% is, door het knipperen van
■ de faseverschuiving tussen de spanningen niet juist is (± 120° ± 30°).
Een verkeerde aansluiting (bijvoorbeeld de nulleider in plaats van een fase) wordt gemeld door het knipperen van het symbool
N
PE
L
32
.
123
De samengestelde spanningen worden weergegeven,
ieder van de waarden U
, U
12
de richting van de faseverandering
L3
U
123
12
U
L1
L3
L
L
,
L3
L2
en
L1 L2
.
en U
afwisselend, alsmede
23
32
L1
L3
of
.
L3
L2
L1 L2
L2
L1
AC
V
Hz
L3
TEST
SITE
L1
L2
L
L
.