12. De vlammen
zijn lang en geel en
er is roetvorming.
13. Er is een
fluittoon te horen
tijdens het
branden.
14. Inbranden
toestel
(vlam aan
hoofdinspuiter)
15. Er is een
ontploffing bij het
ontsteken.
16. Het toestel
slaat volledig uit.
17. Bij het
ontsteken van de
waakvlam is er
onmiddellijk gas op
de hoofdbrander.
18. In de hoeken
zijn er geen of
zwevende
vlammen.
De brander is vervuild.
Er wordt een foutieve
gassoort gebruikt.
Er zit een braam in de
inspuiter.
De kleinstand is foutief
afgeregeld (resonantie).
De lasnaad van de brander is
gescheurd.
De brander zit verstopt.
De kleinstandregelschroef is
dichtgedraaid.
De kleinstandregelschroef is
dichtgedraaid.
De waakvlam is te klein.
De brander is vervuild.
De thermokoppel zit niet of
onvoldoende in de waakvlam.
Er is een slecht contact in de
kring van de thermokoppel.
De waakvlamdichting is
beschadigd.
De branderdruk is te hoog.
De ruit dicht niet goed af.
Het concentrische
buizensysteem is niet
geplaatst volgens de
plaatsingsvoorschriften.
Er is een lek in het
concentrische
buizensysteem.
Er is een inwendige storing in
het gasblok.
De uitlaatgassen kunnen niet
weg.
De ruit dicht niet goed af.
© Well Straler alle rechten voorbehouden
Reinig de brander met perslucht.
Controleer de gassoort (rode lak =
aardgas, groene lak = propaan).
Verwijder de braam.
Regel de kleinstand correct af.
Vervang de brander.
Reinig of vervang de brander.
Regel de regelschroef correct af.
Regel de regelschroef correct af.
Reinig of regel de waakvlam af.
Reinig de brander met perslucht.
Plaats de thermokoppel dieper en/of
plooi het waakvlamkopje bij
(horizontaal of licht omhoog), reinig
de waakvlam.
Herstel het contact.
Vervang de dichting.
Regel de branderdruk correct af.
Plaats de ruit correct.
Controleer de plaatsing van het
concentrische buizensysteem en pas
die aan volgens de
plaatsingsvoorschriften.
Controleer het concentrische
buizensysteem.
Vervang het gasblok onmiddellijk!
Controleer de plaatsing van het
concentrische buizensysteem.
Plaats de ruit correct.
46