Bedieningselementen en functies
Projector
1
2
3
4
5
6
7
1.
Focusring
Hiermee past u de scherpstelling van het
geprojecteerde beeld aan. Zie
beeldformaat en de helderheid fijn
afstellen" op pagina 24
2.
Zoomring
Hiermee past u de grootte van het beeld
aan. Zie
"Het beeldformaat en de
helderheid fijn afstellen" op pagina 24
voor details.
3.
OK
Selecteert een beschikbare
beeldinstellingsmodus. Zie
beeldmodus selecteren" op pagina 33
voor details.
Activeert het geselecteerde item van het
OSD-menu. Zie
op pagina 25
voor details.
4.
Voedingsindicator
Licht op of knippert als de projector
wordt gebruikt. Zie
pagina 65
voor details.
14
14
8 9
1011
"Het
voor details.
"Een
"De menu's gebruiken"
"Indicators" op
5.
TEMP-waarschuwingslampje
(temperatuur)
Licht rood op als de temperatuur van
de projector te hoog wordt. Zie
"Indicators" op pagina 65
6.
LAMP-indicatorlichtje
12
Geeft de status van de lamp aan. Licht
13
op of knippert wanneer er een
12
probleem is met de lamp. Zie
"Indicators" op pagina 65
7.
VOEDING
I
I
Hiermee zet u de projector stand-by of
schakelt u deze in. Zie
opstarten" op pagina 22
projector uitschakelen" op pagina 42
voor details.
8.
SOURCE
Geeft de bronselectiebalk weer. Zie
"Schakelen tussen ingangssignalen" op
pagina 30
9.
BACK
Gaat terug naar het vorige OSD-menu
of sluit af en slaat menu-instellingen op
indien op het hoogste niveau van het
menu.
10. MENU
Hiermee schakelt u het OSD-menu in,
sluit dit af en slaat de menu-instellingen
op.
11. AUTO
Bepaalt automatisch de beste
beeldtimings voor het weergegeven
beeld. Zie
aanpassen" op pagina 23
voor details.
voor details.
"De projector
en
"De
voor details.
"Het beeld automatisch
voor details.
Inleiding 11