1.3 MONTAGEVOLGORDE
1. Draai bij inbouwhaarden met liftdeur eerst de vergrendelingsschroef van
de contragewichten uit!
2. Indien gewenst de SVS-mond in de gewenste stand aan de houder
bevestigen met de meegeleverde klem of met de spansluiting.
3. De inbouwhaard moet absoluut loodrecht en waterpas staan!
4. Een horizontale aansluiting aan de schoorsteen is door het verdraaien
van de afvoerkoppeling mogelijk. Hiervoor klamp openen, afvoerkoppe-
ling positioneren en met de klamp weer fixeren.
2. BASISVEREISTEN VOOR DE PLA AT-
SING VAN EEN HA ARD
Voor het installeren van de inbouwhaard moet absoluut het correct functi-
oneren van de luchtbesturing worden gecontroleerd en eventueel worden
gerealiseerd. De bevoegde schoorsteenveger moet voor de inbouw worden
geraadpleegd over de geschiktheid van de schoorsteen en de verbran-
dingsluchttoevoer. De normen DIN 18160 en DIN 18896 moeten worden
nageleefd en toegepast. De toepasselijke norm DIN EN 13229 moet worden
toegepast. Iedere haardinstallatie heeft een eigen schoorsteen nodig. Meer-
voudige bezetting is alleen toegestaan bij haarden met een zelfsluitende
verbrandingskamerdeur.
De schoorsteenberekening gebeurt conform DIN 4705 T1, T2 resp. EN
13384-1 met de in deze handleiding aangegeven waardentripel. De als
optie leverbare convectiemantel is bij tegelhaarden niet nodig. De inrichting
van het haardsysteem vindt plaats volgens de regels van het kachel en
ventilatie-instituut (TROL: richtlijnen voor de bouw van kachels, te verkrij-
gen bij de Centrale Vereniging van sanitair, verwarming, airconditioning,
Rathausallee 5, 53729 St. Augustin, Duitsland).
3. OPSTELLINGSRUIMTE EN
VERBRANDINGSLUCHTTOEVOER
3.1 BASISVEREISTEN A AN DE OPSTELLINGSRUIMTE
Haarden mogen alleen in ruimten worden geplaatst waar gezien de locatie,
de bouwsituatie en de wijze van gebruik geen gevaren ontstaan. Met name
moet bij een constructie die afhankelijk is van binnenlucht voldoende ver-
brandingslucht naar de opstellingsruimte toestromen. Het grondvlak van
de opstellingsruimte moet zodanig zijn vormgegeven en zo groot zijn dat
haarden met een inbouwhaard volgens de regels kunnen worden gestookt.
3.2 DE WERKING VAN HA ARDEN KOMT NIET IN
GEVA AR, WANNEER:
• de haarden veiligheidsvoorzieningen geïntegreerd hebben die onderdruk
in de opstellingsruimte automatisch en betrouwbaar vermijden.
• de vereiste verbrandingslucht-volumestromen en de volumeluchtstro-
men van de ontluchtingsinstallaties in totaal geen grotere onderdruk in
de opstellingsruimten van de haarden en de ruimten van het ventilatie-
systeem met zich mee brengen dan 0,04 mbar.
NL 9
NL