Inhoudsopgave
Advertenties
Plaatsingsvoorschrift SMART-LINE
Verbrandingsluchtaansluiting
Buitenluchtaansluiting
16
6.4. Aansluiting verbrandingsluchttoevoer
Aansluiten dmv flexibele buizen Ø 125 mm, op de
aansluitkraag aan de onderzijde van het toestel.
Deze leiding leidt naar buiten of naar de opstellings-
ruimte, als aan deze volgens de voorschriften vol-
doende verse-/verbrandingslucht kan toegevoerd
worden.
Wordt de verbrandingslucht uit de opstellingsruimte
genomen, moet vanaf de aansluitkraag een leiding
voorzien worden naar de beluchtingsopening in de
mantel.
Komt de beluchtingsleiding rechtstreeks van buiten,
mag de toevoerrooster in de gevel niet hoger liggen
dan de bovenzijde van de deuropening.
De verbrandingsluchttoevoerleiding met Ø 125 mm
mag niet langer zijn dan 4 m. anders moet de diame-
ter op Ø 150 verhoogd worden.
Om koude bruggen te vermijden, is het zinvol om een
extra klep in de buurt van de gevel aan te brengen.
Deze klep moet een minimale vrije doorsnede van 10
2
cm
hebben.
6.5. Aansluiten verse buitenluchttoevoer
Een aparte buitenluchttoevoer in de convectieruimte is
mogelijk en bevordert de luchtvervanging in de plaat-
singsruimte.
Wordt de inbouwhaard open gebruikt (type A), dan is
een extra buitenluchtaansluiting absoluut nodig: min-
stens. Ø 150 mm, voor Jupiter HK 180° rond en Nep-
tun HK zelfs 2 x Ø 150 mm.
De buitenlucht moet via de convectieruimte naar de
plaatsingsruimte geleid worden.
De toevoeropening in de gevel mag niet hoger liggen
dan de bovenkanten van de stookplaatsopening.
Een aparte, goed sluitende klep moet absoluut voor
de buitenluchtaansluitingen gepland worden (vermij-
ding van koude bruggen en het binnendringen van
koude lucht in de woonkamer). De klep moet in de
buurt van de gevel aangebracht worden.
6.6. Convectielucht retouropeningen
Er moet een vrije toevoerdoorsnede van minstens
350 cm² gepland worden, waarbij minstens 200 cm²
niet afsluitbaar mag zijn.
Advertenties
Inhoudsopgave
