7 Inbedrijfstelling
7.3
Procedure voor inbedrijfstelling
Afb.60
66
Opgelet
De eerste inbedrijfstelling moet worden uitgevoerd door een
erkend installateur.
1. Monteer alle panelen en afdekkingen op de binnenmodule en
buitenunit.
2. Schakel de stroomonderbreker van de binnenmodule en de buitenunit
in op het schakelpaneel door deze in de I -stand te zetten.
3. Schakel indien nodig de elektrische back-up-stroomonderbreker in op
het verdeelkast door deze in de I-stand te zetten.
De warmtepomp is ingeschakeld. Als het apparaat voor de eerste
keer wordt opgestart, wordt op het bedieningspaneel het menu CNF
weergegeven waarmee het type buitenunit van de installatie kan
worden ingesteld.
4. Stel de parameters CN1 en CN2 in overeenkomstig de tabel
hieronder.
5. De warmtepomp begint de opstartcyclus.
7.3.1
Menu CNF
Het CNF menu dient om de hybride warmtepomp te configureren
afhankelijk van het type bijverwarming en het vermogen van de
geïnstalleerde buitenunit.
Tab.41
Waarde van de CN1 en CN2 parameter met een hydraulische
bijverwarming
Vermogen van de buitenunit
4,5 kW
6 kW
8 kW
11 kW
16 kW
Tab.42
Waarde van de CN1 en CN2 parameter met een elektrische
bijverwarming
Vermogen van de buitenunit
4,5 kW
6 kW
8 kW
11 kW
16 kW
7.3.2
Opstartcyclus
Tijdens de opstartcyclus vertoont het display verschillende korte
informatie-items voor controle.
Deze informatie-items worden achter elkaar weergegeven.
1. Weergave van de bedieningspaneelversie
CN1
CN2
18
11
2
11
3
11
4
11
5
11
CN1
CN2
17
11
7
11
8
11
9
11
10
11
7705298 - v03 - 16102018