Bewerken: SYNTH/FX
Signaalstroom
Elke SY-300-patch bestaat uit drie OSC-instellingen (oscillator: de
geluidsbron van een synthesizer) en verschillende FX-instellingen
(effecten). U kunt het geluid van de patch maken door deze
parameters te wijzigen en te combineren.
OSC1
OSC2
OSC3
THRU/
RETURN
* Er zijn maximaal vier FX-instellingen. FX1–4 en SUB OUT kunnen
overal worden geplaatst na OSC1–3.
* Het directe geluid van uw gitaar wordt gewijzigd door de THRU/
RETURN (RTN)-parameter "DIRECT LEVEL".
OSC1–3 bewerken (Synthesizergeluid)
Elke OSC1–3 bevat verschillende parameters, inclusief WAVE/
PITCH die de golfvorm en de toonhoogte van het synthesizergeluid
bepaalt, FILTER die de helderheid van het geluid bepaalt en
AMP die het volume bepaalt. U creëert een synthesizergeluid
door deze basiswaarden te wijzigen en door op te geven hoe de
tijdsvariërende wijziging zal optreden.
Voor meer informatie over de parameter raadpleegt u de "SY-300 Parameter
Guide" (PDF).
Parameters selecteren en bewerken
1.
Druk op de [SYNTH/FX]-knop.
Het SYNTH/FX-scherm verschijnt.
2.
Gebruik de [SELECT]-regelaar om een van de "OSC1"–
"OSC3"-instellingen te selecteren en druk op de regelaar.
Er wordt een lijst met de OSC-parameters weergegeven.
3.
Gebruik de [SELECT]-regelaar om de parameter te selecteren
die u wilt bewerken en druk vervolgens op de regelaar.
Het bewerkingsscherm verschijnt.
6
OSC ASSIGNER
(Routing kan worden gewisseld)
OSC MIXER
SUB OUT
FX1
FX3
FX4
MAIN OUT
FX2
OUTPUT MIXER
4.
Gebruik parameterregelaars [1]–[4] om de waarden te
bewerken.
5.
Druk een aantal keer op de [EXIT]-knop om terug te gaan
naar het afspeelscherm.
Tips voor het bewerken van geluid
Lagenfunctie
Met de SY-300 kun u het bereik van de toonhoogtes waarin
OSC1–3 geluid produceert afzonderlijk opgeven. Net als op een
keyboardsynthesizer kunt u verschillende geluiden afspelen in
verschillende toonhoogtebereiken of verschillende combinaties
van geluiden in lagen opbouwen.
1.
Kies [SYNTH/FX] 0 "OSC1" 0 "LAYER".
Het bewerkingsscherm verschijnt.
2.
Gebruik parameterregelaars [1]–[4] om de waarden te
bewerken.
Regelaar Parameter Waarde Beschrijving
[1]
L.FADE
1–60
Geeft het gebied op waarover de lage tonen zullen uitfaden.
Geeft de laagste noot op van het gebied dat zal worden
[2]
LOWER
A0–E6
weergegeven.
Geeft de hoogste noot op van het gebied dat zal worden
[3]
UPPER
A0–E6
weergegeven.
[4]
U.FADE
1–60
Geeft het gebied op waarover de hoge tonen zullen uitfaden.
* Houd de [SELECT]-regelaar ingedrukt en draai deze om te
schakelen tussen OSC1, OSC2 en OSC3.
3.
Gebruik dezelfde procedure om het toonhoogtebereik
voor OSC2 en OSC3 op te geven.
4.
Druk een aantal keer op de [EXIT]-knop om terug te gaan
naar het afspeelscherm.
Sequencerfunctie
Dit is een step-sequencerfunctie die tot wel 16 stappen van de
toonhoogtes die u opgeeft, afspeelt. Door de nootlengte en de
toonhoogte voor elke stap op te geven, kunt u automatisch melodieën
en arpeggio's produceren door gewoon één noot op uw gitaar te spelen.
Kies [SYNTH/FX] 0 een van de "OSC1"–"OSC3" 0
1.
"SEQUENCER".
Het bewerkingsscherm verschijnt.
2.
Gebruik parameterregelaars [1]–[4] om de waarden te
bewerken.
Gebruik de PAGE [ K ] [ J ]-knoppen of de [SELECT]-regelaars om te
schakelen tussen pagina's.
Parameter
Beschrijving
OFF/ON
Schakelt de sequencerfunctie in en uit.
RATE
Geeft de snelheid op waarmee het sequencerpatroon wordt herhaald.
DEPTH
Regelt de diepte van de toonhoogtewijziging.
LOOP LENGTH
Geeft de lengte (aantal stappen) op die wordt herhaald.
STEP1-STEP16
Geef elke toonhoogte op die u wilt weergeven.