Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Aangepaste Gegevensvelden En Dashboards; Gegevensvelden Op De Kaart Inschakelen; De Gegevensvelden Aanpassen; Dashboards Aanpassen - Garmin Monterra Gebruikershandleiding

Verberg thumbnails Zie ook voor Monterra:
Inhoudsopgave

Advertenties

Voertuig: Hiermee kiest u een ander pictogram voor het
aangeven van uw positie op de kaart. Ga naar
www.garmingarage.com
downloaden.
Kaartinformatie: Hiermee kunt u de op het toestel geladen
kaarten in- of uitschakelen.

Aangepaste gegevensvelden en dashboards

Gegevensvelden bevatten informatie over uw locatie of andere
specifieke informatie. Dashboards zijn groepen gegevens die
handig kunnen zijn voor zowel specifieke als algemene taken,
zoals geocaching.
U kunt de gegevensvelden en dashboards van de kaart, het
kompas, de tripcomputer, het hoogteprofiel en de statuspagina
aanpassen.

Gegevensvelden op de kaart inschakelen

1
Selecteer Kaart >
> Stel kaart in > Dashboard.
2
Selecteer Kleine gegevensvelden of Grote
gegevensvelden.

De gegevensvelden aanpassen

Voordat u de gegevensvelden op de kaart kunt wijzigen,
moeten ze worden ingeschakeld
1
Selecteer een pagina.
2
Selecteer een gegevensveld.
3
Selecteer een gegevensveld en een gegevensveldcategorie.
Selecteer bijvoorbeeld Tripgegevens > Snelheid -
Bewogen gemiddelde.

Dashboards aanpassen

1
Selecteer een pagina.
2
Selecteer een optie:
• Selecteer op de kaart
• Selecteer in het kompas, de tripcomputer of de
statuspagina
> Wijzig dashboard.
3
Selecteer een dashboard.

Spoorinstellingen

Selecteer Instellingen > Sporen.
Vastleggen: Hiermee kunt u het vastleggen van sporen in- of
uitschakelen.
Toon op kaart: Hiermee kunt u het spoorlog op de kaart
weergeven of verbergen.
Kleur: Hiermee wijzigt u de kleur van het actieve spoor op de
kaart.
Opnamemethode: Hiermee selecteert u een methode om
sporen vast te leggen. Auto legt de sporen met variabele
intervallen vast voor een optimaal resultaat.
Interval: Hiermee selecteert u een vastleginterval voor het
spoorlog. Bij frequenter vastleggen van spoorpunten ontstaat
er een gedetailleerder spoor, maar raakt het spoorlog ook
sneller vol.
AutoArchiveren: Hiermee selecteert u een methode voor
automatisch archiveren om uw sporen te organiseren.
Sporen worden automatisch opgeslagen en gewist.

Route-instellingen

Het toestel berekent routes die zijn geoptimaliseerd voor het
huidige type activiteit. De beschikbare route-instellingen zijn
afhankelijk van de geselecteerde activiteit.
Selecteer Instellingen > Routebepaling.
Navigatiestem: Hiermee stelt u de stem en taal in van de
navigatie-aanwijzingen.
Het toestel aanpassen
om meer voertuigpictogrammen te
(pagina
9).
> Stel kaart in > Dashboard.
Activiteit: Stelt een activiteit voor routebepaling in. Het toestel
berekent routes die zijn geoptimaliseerd voor het huidige
type activiteit.
Routeovergangen: Hiermee stelt u in hoe het toestel routes
bepaalt van het ene punt op de route naar het volgende.
Deze instelling is alleen beschikbaar voor sommige
activiteiten. Afstand hiermee wordt u naar het volgende punt
van de route geleid als u zich op een opgegeven afstand van
uw huidige punt bevindt.
Zet vast op weg: Zet het blauwe driehoekje, dat uw positie op
de kaart aangeeft, vast op de dichtstbijzijnde weg.

De maateenheden wijzigen

U kunt de eenheden voor afstand en snelheid, hoogte, diepte,
temperatuur, luchtdruk en verticale snelheid aanpassen.
1
Selecteer Instellingen > Eenheden.
2
Selecteer het item waarvoor u de eenheid wilt instellen.
3
Selecteer een maateenheid.

Instellingen voor positieweergave

OPMERKING: Wijzig de positieweergave of het
coördinatensysteem op basis van kaartdatum alleen als u een
kaart gebruikt die een andere positieweergave voorschrijft.
Selecteer Instellingen > Positieweergave.
Positieweergave: Hiermee selecteert u de positieweergave
waarmee een locatie wordt aangeduid.
Kaartdatum: Hiermee stelt u het coördinatensysteem van de
kaart in.
Kaartsferoïde: Hiermee geeft u het coördinatensysteem weer
dat door het toestel wordt gebruikt. Het
standaardcoördinatensysteem is WGS 84.

Koersinstellingen

U kunt de kompasinstellingen aanpassen.
Selecteer Instellingen > Koersinstellingen.
Scherm: Selecteer het type koersweergave voor het kompas:
Noordreferentie: Hiermee stelt u de noordreferentie van het
kompas in.
Ga naar lijn/wijzer: Hier kunt u de peilingwijzer gebruiken die
de richting van uw bestemming aanwijst, of de koerswijzer
gebruiken die de relatie weergeeft tussen uw
bewegingsrichting en de koerslijn naar uw bestemming.
Kompas: Selecteer Auto om over te schakelen van een
elektronisch kompas naar een GPS-kompas als u zich
gedurende een bepaalde periode met grotere snelheid
verplaatst.
Kalibreer kompas: Hiermee kunt het kompas kalibreren als uw
kompas onregelmatig werkt, bijvoorbeeld nadat u lange
afstanden hebt afgelegd of na extreme
temperatuurschommelingen. Zie

Hoogtemeterinstellingen

Selecteer Instellingen > Hoogtemeter.
Automatische kalibratie: Voert automatisch een kalibratie uit
telkens wanneer u het toestel inschakelt. Het toestel blijft
automatisch de hoogtemeter kalibreren zolang het toestel
GPS-signalen vindt.
Barometermodus: Met Variabele hoogte kan de barometer
hoogteverschillen meten terwijl u onderweg bent. Vaste
hoogte gaat ervan uit dat het toestel stilstaat op een vaste
hoogte, zodat de barometerdruk alleen verandert door de
weersomstandigheden.
pagina
5.
9

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave