7. Foutoplossing
Fout-
Probleem
melding
Meting tijdens de zelftest, instrument nog niet
meetklaar.
Sterke schommeling in de omgevings-
temperatuur.
Omgevingstemperatuur onder 10 °C of boven
40 °C (<50 °F, >104 °F).
Het instrument functioneert niet meer correct.
(1) Oorthermometer-modus: de berekende
temperatuur is hoger dan 42,2 °C (108 °F).
(2) SCAN-modus: de berekende temperatuur is
hoger dan 80 °C (176 °F).
(1) Oorthermometer-modus: de berekende
temperatuur is lager dan 34 °C (93,2 °F).
(2) SCAN-modus: de berekende temperatuur is
lager dan -22 °C (-7,6 °F).
Zelftest niet vereist.
8. Reiniging, opslag en verwijdering
Reinig na elk gebruik de sensorpunt. Gebruik daarvoor een zachte doek of een wattenstaafje die met een desinfecterend
Oplossing
Wacht tot het oorsymbool niet meer knippert.
Instrument minstens 30 minuten in de ruimte waar de meting
plaatsvindt leggen.
De omgevingstemperatuur moet tussen de 10 °C en 40 °C
liggen (50 °F, 104 °F).
Verwijder de batterij en plaats deze na ongeveer 1 minuut
terug. Neem bij herhaaldelijke foutmeldingen contact op met
de dealer of de klantenservice.
Gebruik de thermometer uitsluitend binnen de aangegeven
temperatuurbereiken. Reinig indien nodig de meetpunt.
Neem bij herhaaldelijke foutmeldingen contact op met de
dealer of de klantenservice.
Gebruik de thermometer uitsluitend binnen de aangegeven
temperatuurbereiken. Reinig indien nodig de meetpunt.
Neem bij herhaaldelijke foutmeldingen contact op met de
dealer of de klantenservice.
Nieuwe batterijen plaatsen.
8