Let op
Het systeem kan worden uitgescha‐
keld als het wegen waarneemt die te
smal, te breed of te kronkelig zijn.
Aan de volgende voorwaarden moet
zijn voldaan:
● de rijsnelheid moet tussen
65 km/h en 180 km/h liggen
● de bestuurder moet het stuurwiel
vasthouden
● de richtingaanwijzers zijn niet
ingeschakeld
● de elektronische stabiliteitsrege‐
ling is geactiveerd maar werkt op
dat moment niet
● er is geen stekker op de aanslui‐
ting van de trekhaak aangesloten
● normaal rijgedrag (het systeem
detecteert een sportieve rijstijl,
d.w.z. bediening van het rempe‐
daal of het gaspedaal)
● wegen met goede rijstrookmar‐
keringen
● er is geen reservewiel gemon‐
teerd
● de auto maakt geen scherpe
bocht
Activering
Als het systeem is geactiveerd,
brandt het led-lampje in de toets j
niet. Druk om een gedeactiveerd
systeem te activeren op j.
Uitschakelen
Druk om het systeem te deactiveren
op j. Deactivering van het systeem
wordt bevestigd door de brandende
led in de toets.
Rijden en bediening
Storing
Bij een storing verschijnen L en
C op het instrumentenpaneel in
combinatie met een displaybericht en
een geluidssignaal. Roep de hulp in
van een werkplaats.
Systeembeperkingen
De werking van het systeem kan
worden beïnvloed door:
● een vuile of beslagen voorruit of
als de voorruit is bedekt met
vreemde voorwerpen, bijv. stic‐
kers
● voorliggers vlakbij
● overhellende wegen
● bochtige of heuvelachtige wegen
● bermen
● plotselinge veranderingen in de
lichtsterkte
● ongunstige weersomstandighe‐
den, zoals zware regen- of
sneeuwval
● wijzigingen aan de auto, bijv.
banden
173