(10) CONTROLE VAN DE KLAXON/LICHTEN
Zet de contactschakelaar in de "ON"-stand en druk op de klaxonknop om te
testen of deze toetert.
Controle van de koplamp/het achterlicht:
Start de motor en zet de lichtschakelaar aan om te controleren of de koplamp
en het achterlicht het goed doen en kijk of de lampjes niet vuil of
beschadigd zijn.
Haal één voor één de voor‐ en de achterremhevel aan om te controleren of het
Controle van het remlicht:
remlicht goed werkt. Kijk ook of het remlichtlampje niet vuil of beschadigd is.
Controle van de richtingaanwijzers:
Gebruik de richtingaanwijzer-schakelaar om te kijken of de richtingaanwijzers
Kijk ook of de lampjes niet vuil of beschadigd zijn.
linksvoor /rechtsvoor/linksachter/rechtsachter kunnen knipperen en zoemen.
(1) Koplamp; (2) Achterlicht/Remlicht; (3) Richtingaanwijzer;
(4) Klaxonknop
Voorkom gevaarlijke situaties tijdens het rijden door de lampjes tijdig
schoon te maken of door nieuwe te vervangen als ze vuil of
beschadigd zijn.
WAARSCHUWING!
17