26 Eerste ingebruikname
V 06/11
11. Fluïdisatie instellen
a)
Toets T9 (SELECT) indrukken
Er wordt naar het tweede weergaveniveau omgeschakeld
b)
c) Fluïdisatie van het poeder in de poederdoos controleren
De fluïdisatie van het poeder is afhankelijk van het poeder-
soort, de luchtvochtigheid en de omgevingstemperatuur. De
fluïdisatie functioneert door het inschakelen van de bestu-
ringsunit.
Als de ontluchting verkeerd is ingesteld, veroorzaakt het spuitpoe-
der een stofwolk die tot ademhalingsmoeilijkheden kan leiden.
- Ontluchting correct instellen
12. Richt het pistool in de cabine en niet op het te bespuiten object,
druk op de pistoolschakelaar en controleer de poederuitstoot vi-
sueel
13. Controleer of alles goed functioneert
14. Coaten
15. Indien nodig de coatingparameters aanpassen
16. Van tijd tot tijd de spoelfunctie activeren
Aanwijzing:
Bij de verwerking van bijvoorbeeld metallic-poeders worden even-
tuele brugvorming, die tot kortsluiting kunnen leiden, geëlimineerd.
In vochtige of tropische omgevingen wordt eventuele vochtigheid
uit de injector, poederslang en het pistool verdreven.
a)
op display CG09 beginnen de LCD-segmenten te lopen
-
Aanwijzing:
De spoelfunctie kan indien nodig met de toets P worden gestopt.
b)
= automatisch
= handmatig
OptiFlex 2 F