4.
Controleer of de fax is ingesteld tijdens het installeren van de software.
Voer vanuit de HP-programmamap op de computer het programma Fax instellen uit.
5.
Controleer of de telefoonlijn een analoog faxapparaat ondersteunt.
●
Als u gebruikmaakt van ISDN of digitale PBX, dient u contact op te nemen met uw serviceprovider
voor informatie over het configureren van een analoge faxlijn.
●
Als u gebruikmaakt van een VoIP-service, dient u vanaf het bedieningspaneel de instelling
Faxsnelheid
serviceprovider of faxen wordt ondersteund en vraag naar de aanbevolen snelheid van de
faxmodem. Bij sommige bedrijven is een adapter vereist.
●
Als u gebruikmaakt van een DSL-service, dient u te controleren of de telefoonverbinding naar het
apparaat is voorzien van een filter. Neem contact op met de DSL-serviceprovider of schaf een DSL-
filter aan als u er geen hebt. Als er al een DSL-filter is geplaatst, dient u een ander filter te
proberen, aangezien deze filters defect kunnen raken.
6.
Als het probleem aanhoudt, raadpleeg dan de hierna volgende gedeelten voor meer gedetailleerde
informatie.
102 Hoofdstuk 6 Fax
●
Wanneer de versie in de lijst overeenkomt met de configuratiepagina, hebt u de meest
recente versie.
●
Wanneer de versies verschillen, downloadt u de firmware-upgrade en werkt u de
firmware op het apparaat bij door de instructies op het scherm te volgen.
OPMERKING:
Het apparaat moet zijn aangesloten op een computer met toegang tot
internet om de firmware te kunnen bijwerken.
●
Verzend de fax opnieuw.
te wijzigen in
Langzaam (V.29)
of de instelling
Snel (V.34)
uit te schakelen. Vraag uw
NLWW