Naar het veld rijden met ingeschakeld roerwerk
11.7.2
Maatregelen ter vermindering van drif
11.7.3
Verdunnen van de spuitvloeistof met spoelwater
UF BAG0012.11 04.19
1. Spuitfunctie uitschakelen.
2. Aftakas inschakelen.
3. Gewenste roerstand instellen.
Wijkt deze roerstand af van de roerstand die tijdens het spuiten moet
worden gebruikt, dan de roerstand voor het spuiten terugzetten!
•
Het spuiten naar 's morgens vroeg of 's avonds laat verleggen
(over het algemeen waait het dan minder).
•
Grotere doppen en hogere waterdoseringen gebruiken.
•
Spuitdruk verlagen.
•
Boomwerkhoogte exact in acht nemen, omdat met toenemende
afstand tot de grond het driftgevaar sterk stijgt.
•
Rijsnelheid verlagen (tot minder dan 8 km/h).
•
Gebruik van zogenaamde antidrift (AD)-doppen of injectie
(ID)-doppen (doppen met groter aandeel grove druppels).
•
Rekening houden met de spuitafstand van het betreffende mid-
del.
1. Start de pomp, stel het pomptoerental in op 450 1/min.
A
2. Omschakelkraan
B
3. Omschakelkraan
4. Met het secundaire roerwerk
Wanneer de gewenste hoeveelheid spoelwater is toegevoerd:
G
5. Omschakelkraan
Werken met de machine
in positie
.
in positie
.
C
de spoelwatertoevoer sturen.
in positie
.
157