De maaimessen slijpen
1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden
van het mes te slijpen (Fig. 14). Houd daarbij de oor-
spronkelijke hoek in stand. Het mes blijft in balans als
u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal
verwijdert.
1
Figuur 14
1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen
2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans
(Fig. 15). Als het mes horizontaal blijft, is het in
balans en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in
balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde
van de wiek (Fig. 13). Herhaal dit indien nodig totdat
het mes in balans is.
1
Figuur 15
1. Mes
De maaimessen monteren
1. Monteer het mes en de anti-scalpeercup op de spilas
(Fig. 13).
Belangrijk
Het gebogen deel van het mes moet naar
boven naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een
goede maaikwaliteit te garanderen.
2. Monteer de klemring en de mesbout (Fig. 13). Draai
de mesbout vast met een torsie van 115–149 Nm.
Ongelijke meshoogten
corrigeren
Als een maaimes lager maait dan het andere, moet u dit
als volgt corrigeren:
1. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de
bougiekabels(s) los van de bougie(s).
2. Pomp alle banden op de voorgeschreven spanning en
controleer of de messen niet krom zijn. Zie Controle
op kromme messen, blz. 12.
m–1854
2
m–1855
2. Mesbalans
13
3. Zet de machine op een maaihoogte van 89 mm of
102 mm. Zie Maaihoogte afstellen in het hoofdstuk
Gebruiksaanwijzing. Zorg ervoor dat de gaffelpennen
op de stootkussens van het frame rusten.
4. Draai de messen totdat de randen van de messen op
een lijn staan ten opzichte van elkaar. De afstand
tussen de randen van de messen mag niet meer dan
3 mm zijn. Als de afstand tussen de randen van de
messen meer is dan 3 mm, moet u afstandsringen
(Onderdeelnr. 3256-24) tussen het desbetreffende
spilhuis en de onderkant van de maai-eenheid plaatsen
om de messen in een lijn te brengen.
Schuinstand van de maaimachine
(lengterichting)
1. Controleer de bandenspanning.
2. Zet de messen in de schuinstand (Fig. 16). Meet bij
"C" en "D" (Fig. 16) de afstand tussen een horizontaal
oppervlak en de snijrand van de messen (Fig. 17).
3. De voorkant "C" van de maaimachine moet 3–16 mm
lager staan dan de achterkant "D".
Voorkant
Figuur 16
Figuur 17
4. Om de schuinstand van de machine te wijzigen, moet
u een gelijk aantal drukringen verplaatsen op beide
zwenkwielvorken. Om de voorkant van de maai-
machine hoger te zetten, verplaatst u de drukringen
van de bovenkant naar de onderkant van de
bevestigingsbuis van het draagframe. Om de voorkant
van de maaimachine lager te zetten, verplaatst u de
drukringen van de onderkant naar de bovenkant van de
bevestigingsbuis van het draagframe (Fig. 18).
m–1078
m–2539