Netwerkprinter configureren
(Macintosh)
TCP/IP moet worden uitgevoerd op alle netwerkcomputers waarmee u wilt
afdrukken op de netwerkprinter.
In de printersoftware wordt voor Macintosh-netwerkomgevingen die TCP/IP
gebruiken de automatische toewijzing van IP-adressen binnen het volgende
bereik ondersteund:
• 169.254.0.0 tot en met
169.254.255.255
• 192.168.0.0 tot en met
192.168.255.255
1
Lees het gedeelte "Controlelijst voor afdrukken via netwerk" op pagina 5
en volg de aanwijzigen in dit gedeelte.
2
Plaats de cd met de printersoftware in het cd-romstation van een
van de netwerkcomputers. Als u met Mac OS X versie 10.0.3 of hoger
werkt, dubbelklikt u op het installatiepictogram wanneer de inhoud
van de cd wordt weergegeven.
3
Klik op Installeren en instemmen wanneer het installatievenster voor
de Lexmark printersoftware verschijnt.
Weergave:
Wanneer er één printer
wordt toegevoegd:
Venster Cartridges vervangen
(Mac OS 8.6 tot 9.2)
of
Venster Printer selecteren
(Mac OS X)
Venster Nieuwe
netwerkprinter gevonden
• 10.0.0.0 tot en met
10.255.255.255
• 172.16.0.0 tot en met
172.31.255.255
Situatie:
De printer is
automatisch
gevonden en
geconfigureerd
op het netwerk.
Er is met de printer-
software één nieuwe
printer gevonden
maar deze kan niet
automatisch worden
geconfigureerd.
14
Actie:
Ga naar stap 4 op pagina 16 om
door te gaan met de installatie
van de printersoftware.
Zie "Niet-geconfigureerde printer
handmatig configureren" op
pagina 17.