SC-F9400H Series/SC-F9400 Series Gebruikershandleiding
D
Gebruik de knoppen d/u om het gewenste
nummer te selecteren en druk op de knop Z.
Als er een nummer van de opgeslagen
instellingen wordt geselecteerd, worden de
bestaande instellingen overschreven.
E
De naam van de instelling is vastgelegd.
Geef de geheugenpositie een naam. Een
duidelijke naam maakt het achteraf
gemakkelijker om de geheugenpositie te
herkennen.
Gebruik de knoppen d/u om letters en
symbolen weer te geven. Wanneer het gewenste
teken wordt weergegeven, drukt u op de knop
r om de volgende positie te selecteren.
Vergissingen kunt u ongedaan maken met l.
Druk op deze knop om het laatste teken te
verwijderen en de cursor één positie achteruit
te plaatsen.
F
Druk op de knop Z nadat u de naam hebt
ingevoerd.
G
Gebruik de knoppen d/u om het type
afdrukmateriaal te selecteren dat overeenkomt
met het geplaatste afdrukmateriaal en druk
vervolgens op de knop Z.
Mediatype
Dunst
Dun
Dik
Dikst
Lijm
* Voor klevende media selecteert u Lijm, ongeacht
het papiergewicht.
Basishandelingen
H
I
Papiergewicht
2
(g/m
)
60 of minder
61 tot 80
81 tot 120
121 of meer
-*
51
Druk op de knoppen d/u, selecteer
Autom.toevoeraanp. of Handmatig en druk
vervolgens op de knop Z.
Wanneer u Autom.toevoeraanp. uitvoert,
wordt er eerst een aanpassingspatroon
afgedrukt. Daarna worden aanpassingen
automatisch uitgevoerd. Wanneer de
automatische aanpassing is voltooid, wordt een
printkopuitlijningspatroon afgedrukt. Wanneer
het patroon is afgedrukt, gaat u verder met stap
11 omdat het invoerscherm voor de
aanpassingswaarde al wordt weergegeven.
Wanneer u Handmatig uitvoert, wordt er een
aanpassingspatroon afgedrukt. Wanneer het
patroon is afgedrukt, gaat u verder met stap 9
omdat het invoerscherm voor de
aanpassingswaarde al wordt weergegeven.
Controleer het afgedrukte uitlijningspatroon.
Er worden twee groepen aanpassingspatronen
afgedrukt: A en B. Selecteer het patroon dat
voor elke groep de minste overlap en de minste
onderbrekingen vertoont. Selecteer "0,0" in de
hieronder weergegeven gevallen.
Als er twee patronen zijn waarbij de overlap en
onderbrekingen hetzelfde zijn, voer dan in stap
10 de middelste waarde in. Voer in de
hieronder weergegeven gevallen "-0,05%" in.
Als alle aanpassingspatronen overlappingen of
onjuiste uitlijning bevatten, en u dit niet tot één
patroon kunt terugbrengen, voert u vooralsnog
"0,0%" in.