8.4 Controle ontstekingsregelaar
1. Als de brander ontstoken is, moet het vlamsignaal minstens 3μA bedragen. Raadpleeg de afzonderlijke
Navistem handleiding. Om de correcte werking van de ontstekingsregelaar te controleren, sluit u de
gasklep. De ketel moet na ongeveer 1 seconde uitvallen en proberen te herontsteken. Controleer of de vlam
gedoofd is.
8.5 Controle gastoevoerdruk
1. Wanneer de ketelmodules gecontroleerd zijn op hun correcte werking, moet u de gastoevoerdruk controleren.
Dit moet gebeuren wanneer alle modules branden.
Voor aardgas is een nominale ingangsgasdruk van 20 mbar, gemeten aan de achterkant van de ketel,
vereist, met een maximale ingangsdruk van 25 mbar.
Voor LPG is een nominale ingangsgasdruk van 37 mbar, gemeten aan de achterkant van de ketel, vereist,
met een maximale ingangsdruk van 45 mbar.
8.6 Controles verbranding
"De ketelmodules zijn afgeregeld in de fabriek, maar na installatie moeten controles ter plaatse uitgevoerd
worden om de correcte werking te bevestigen."
2. Gebruik het gepaste gereedschap om de meetsonde
aan de voorkant van de verbrandingskamer te
verwijderen (zie pijl).
Figuur 8.6.1 – Verwijderen meetsonde
3. Duid op de verbrandingsanalysesonde een afstand
van minstens 200mm aan.
NOOT: DEZE AFSTAND MOET ER ZIJN OM EEN
ACCURATE ROOKGASANALYSE TE KUNNEN
MAKEN.
Figuur 8.6.2 – Aanduiding afstand
verbrandingsanalysesonde
4. Steek de sonde horizontaal in de verbrandingskamer
tot aan de markering.
Figuur 8.6.3 – Inbrengen van de analysesonde
22
Varblok eco2
500001316/A