Procedure
Sensoradres
Hardware-adressering
Software-adressering
FIBERTRAC 32 • Profibus PA
6 In bedrijf nemen met de display- en bedieningsmodule
Controleer of het display al op de voor u correcte taal is ingesteld.
Indien dit niet het geval is, kunt u de taal in het menupunt " Display -
taal van het menu" veranderen.
Begin met de inbedrijfname van de FIBERTRAC 32.
In het hoofdmenupunt " inbedrijfname" moeten voor een optimale
instelling van de meting de afzonderlijke submenupunten opeen-
volgend worden gekozen en ingesteld op de juiste parameters. De
procedure wordt hierna beschreven.
Houd de volgorde van de menupunten zo veel mogelijk aan.
6.5.1 Inbedrijfname
Ieder Profibus-PA-instrument moet een adres krijgen. Ieder aders
mag in een Profibus-PA-netwerk slechts eenmaal worden toegekend.
Alleen bij correct ingesteld adres wordt de sensor door het bestu-
ringssysteem herkend.
Bij uitlevering af fabriek is het adres 126 ingesteld. Deze kan voor
functionele beproeving van het instrument en voor aansluiting op
een aanwezig Profibus-PA-netwerk worden gebruikt. Aansluitend
moet dit adres gewijzigd worden, om andere instrumenten te kunnen
opnemen.
Het adres wordt naar keuze ingesteld via:
•
De adreskeuzeschakelaar in de elektronicaruimte van het instru-
ment (hardwarematige addresinstelling)
•
De display- en bedieningsmodule (softwarematige adresinstelling)
•
PACTware/DTM (softwarematige adresinstelling)
De hardware-adressering is actief, wanneer met de adreskeuzescha-
kelaar op de elektronica van de FIBERTRAC 32 een adres lager dan
126 wordt ingesteld. Daarmee is de software-adressering uitgescha-
keld; het ingestelde hardware-adres geldt.
De software-adressering is actief, wanneer met de adreskeuzescha-
kelaar op het instrument het adres 126 of groter is ingesteld.
Wanneer een hardware-adres is ingesteld (kleiner dan 126), melt het
instrument, dat het hardware-adres actief is.
51