f: De AF-bediening wijzigenN
U kunt het AF-gebruik (automatische scherpstelling) selecteren dat bij
de opnameomstandigheden en het onderwerp past. In de basismodi
wordt het optimale AF-gebruik automatisch ingesteld voor de
respectieve opnamemodus.
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, licht de stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld gedurende korte tijd rood op en gaat ook het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker branden.
Bij meervlaksmeting (pag. 121) wordt de belichting ingesteld op het
moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
Stel de focusinstellingsknop op
1
het objectief in op <AF>.
Selecteer [AF-bediening].
2
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [AF-bediening] en druk op
<0>.
[AF-gebruik] wordt weergegeven.
Selecteer het AF-gebruik.
3
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z>
om de gewenste AF-bediening te
selecteren en druk vervolgens op <0>.
Stel scherp op het onderwerp.
4
Richt het AF-punt op het onderwerp en
druk de ontspanknop half in. De camera
stelt vervolgens automatisch scherp in
het geselecteerde AF-gebruik.
103